202407583/1/A2.
Datum uitspraak: 15 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 november 2024 in zaak nr. 24/534 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Openbare zitting gehouden op 5 september 2025 om 15:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer
griffier: mr. R.J.R. Hazen
jurist: mr. J.R. van Asselt
Verschenen:
[appellant], vertegenwoordigd door mr. E.A. Breetveld, advocaat in Den Haag;
de CSG, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van der Weerd.
Bij besluit van 26 oktober 2023 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: schadefonds) afgewezen. Bij besluit van 5 januari 2024 heeft de CSG het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 november 2024, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 5 januari 2024 ongegrond is verklaard.
Beslissing:
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden:
1. [appellant] heeft op 24 mei 2023 een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend. Hij heeft in het aanvraagformulier vermeld dat hij slachtoffer is geworden van een poging tot moord of doodslag. Aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van deze aanvraag heeft de CSG ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [appellant] heeft weliswaar fors letsel opgelopen bij een schietincident, maar volgens de CSG is onvoldoende duidelijk wat de aanleiding, de toedracht en de omstandigheden waren waaronder dit heeft plaatsgevonden.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de CSG de aanvraag heeft kunnen afwijzen. Anders dan [appellant] heeft betoogd, heeft de CSG hem mogen tegenwerpen dat hij niet heeft kunnen verduidelijken wat de precieze aanleiding, toedracht en omstandigheden waren waaronder het misdrijf plaatsvond. De aangifte bij de politie en het daarop volgende strafrechtelijk onderzoek geven geen duidelijk beeld van wat er is gebeurd. Daarnaast is de verklaring van [appellant] in bezwaar dat hij geen informatie heeft achtergehouden, in tegenspraak met wat hij in beroep heeft verklaard, namelijk dat hij gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht uit angst voor represailles van de schutter. De door [appellant] overgelegde medische informatie leidt niet tot een ander oordeel, omdat medisch letsel op zichzelf geen uitsluitsel geeft over de toedracht van het misdrijf, aldus de rechtbank. De rechtbank wijst er verder op dat juist vanwege de maatschappelijke solidariteit, waarvan de uitkering uit het schadefonds een uiting is, voldoende duidelijk moet zijn wat de toedracht van en de aanleiding voor het misdrijf zijn en onder welke omstandigheden het heeft plaatsgevonden.
3. Uit wat [appellant] in hoger beroep naar voren brengt, volgt niet dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. Dat is zo goed als een herhaling van wat in beroep is aangevoerd en waar de rechtbank gemotiveerd op is ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverweging 5 tot en met 5.3 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan toe dat de onduidelijkheid over de aanleiding van het geweldsmisdrijf ook op de zitting van de Afdeling niet is weggenomen.
4. Het hoger beroep is ongegrond.
5. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
452-1175