ECLI:NL:RVS:2025:4359
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 9 april 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen van betrokkenen om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Hiertegen hebben betrokkenen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 26 januari 2023 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens hebben betrokkenen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 19 oktober 2023 het beroep gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en bepaalde dat er een nieuw besluit moest worden genomen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 11 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had een motiveringsgebrek geconstateerd, maar dit gebrek kan eenvoudig worden hersteld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris de proceskosten van betrokkenen moet vergoeden, tot een bedrag van € 907,00, en dat er een griffierecht van € 548,00 wordt geheven van de staatssecretaris. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 september 2025.