ECLI:NL:RVS:2025:4243

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
202504108/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving bedrijfshal in Losser

Op 4 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Losser had op 8 augustus 2023 een verzoek van een wederpartij afgewezen om handhavend op te treden tegen overtredingen met betrekking tot een bedrijfshal. De wederpartij had gesteld dat de stalen (hoofd)draagconstructie van de bedrijfshal niet voldeed aan de brandwerendheidseisen. Na een eerdere afwijzing van het verzoek door het college, ging de wederpartij in beroep. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college, wat leidde tot hoger beroep van zowel het college als de partij die de bedrijfshal exploiteert.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het college niet overtuigend had aangetoond dat er geen andere manieren zijn om het motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank had eerder aangegeven dat de overgelegde documenten niet overtuigend waren en dat er mogelijk andere manieren waren om aan te tonen dat de brandwerende coating was aangebracht. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet had aangetoond dat fysiek destructief onderzoek de enige optie was en dat er andere stukken konden worden overlegd om het motiveringsgebrek te verhelpen. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij.

Uitspraak

202504108/2/R3.
Datum uitspraak: 4 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van onder andere:
het college van burgemeester en wethouders van Losser,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 juni 2025 in zaak nr. 24/2319 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2023 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden tegen overtredingen die samenhangen met de gerealiseerde bedrijfshal aan de [locatie] in Losser afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2024 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover dat ziet op de brandwerende constructie, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2025 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 februari 2024 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) en het college hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 26 augustus 2025, waar het college, vertegenwoordigd door M. Lutke-Schipholt, bijgestaan door mr. M. van Moorsel, advocaat in Nijmegen, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.C. Vijfhuizen, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [partij], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       [partij] exploiteert een bedrijf aan de [locatie] in Losser. Het college heeft aan hem op 3 april 2023 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfshal. Op 2 mei 2023 heeft [wederpartij] het college verzocht handhavend op te treden, omdat niet is gebleken dat de stalen (hoofd)draagconstructie van de bedrijfshal conform het betreffende vergunningvoorschrift 30 minuten brandwerend is gecoat. Bij besluit van 20 februari 2024 heeft het college dit verzoek afgewezen. Volgens het college is voldoende aangetoond dat er aan het vergunningvoorschrift is voldaan. [wederpartij] is in beroep gegaan tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, het besluit van 20 februari 2024 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tegen deze uitspraak hebben het college en [partij] hoger beroep ingesteld. Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst tot 6 weken nadat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
2.       Het college stelt dat het een spoedeisend belang heeft, omdat de uitspraak van de rechtbank neerkomt op een verplichting tot het laten uitvoeren van fysiek destructief onderzoek op de stalen (hoofd)draagconstructie van de bedrijfshal. Volgens het college is er namelijk reeds uitputtend op andere wijze, door middel van niet-destructieve controles en aangeleverde documenten, aangetoond dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen brandwerende coating is aangebracht. Een fysiek destructief onderzoek zal volgens het college leiden tot schade aan de stalen (hoofd)draagconstructie. Daarbij is een fysiek destructief onderzoek zeer kostbaar en staat niet op voorhand vast dat op grond daarvan een definitieve conclusie kan worden getrokken over de brandwerendheid.
2.1.    Overweging 6.6 van de uitspraak van de rechtbank luidt: "De rechtbank concludeert dat de overgelegde documenten vooralsnog niet overtuigen. Dat leidt er wat de rechtbank betreft er toe dat de benodigde kennis op andere wijze moet worden verkregen, bijvoorbeeld door het testen van de aangebrachte coating. De rechtbank is er ook niet van overtuigd geraakt dat die tests niet zonder onherstelbare schade kunnen worden uitgevoerd."
2.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat de rechtbank het besluit van 20 februari 2024 heeft vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. In overweging 6.6 van de uitspraak van de rechtbank staat dat de overgelegde documenten vooralsnog niet overtuigen. Het college moet op andere wijze aannemelijk maken dat de stalen (hoofd)draagconstructie conform het vergunningvoorschrift 30 minuten brandwerend is gecoat. Als voorbeeld noemt de rechtbank de mogelijkheid om de aangebrachte coating te testen. De uitspraak van de rechtbank sluit echter niet uit dat het college ook op een andere manier het motiveringsgebrek kan herstellen. De voorzieningenrechter is er vooralsnog niet van overtuigd dat er geen andere mogelijkheden zijn om het motiveringsgebrek te herstellen. Op de zitting is gebleken dat niet verzocht is om stukken als een offerte, facturen en betalingsbewijzen voor de bouw van de bedrijfshal. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het daarom niet onmogelijk om andere stukken te overleggen waarmee aannemelijk kan worden gemaakt dat de (hoofd)draagconstructie van de bedrijfshal is voorzien van de in het vergunningvoorschrift bedoelde brandwerende coating. De vrees van het college dat het doen van fysiek destructief onderzoek de enige manier is om aan de uitspraak van de rechtbank te voldoen, is dus onterecht. Het door het college gestelde spoedeisende belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet aanwezig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
3.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Losser tot vergoeding van de bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025
288-1116