ECLI:NL:RVS:2025:423

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
202303374/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herziening bestemmingsplan Oude Larenseweg 40 Epse door de raad van de gemeente Lochem

Op 26 januari 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lochem het verzoek van appellanten A en B om het bestemmingsplan "Oude Larenseweg 40 Epse" te herzien afgewezen. Dit besluit werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 oktober 2022 gegrond verklaard, omdat het college niet bevoegd was om het besluit op bezwaar te nemen; dit was de taak van de gemeenteraad. De raad heeft vervolgens op 11 april 2023 het bezwaar van appellanten opnieuw ongegrond verklaard, met als argument dat het toekennen van de bestemming "Bos" een planologische titel voor een bestaande recreatiewoning ten onrechte zou wegnemen, zonder dat hiervoor vanuit een goed ruimtelijke ordening een noodzaak bestaat. Appellanten A en B zijn het niet eens met deze beslissing en hebben beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op 13 december 2024 behandeld. Appellanten A en B, bijgestaan door hun advocaat, hebben hun standpunt toegelicht, terwijl de raad vertegenwoordigd was door ambtenaren en ook bijgestaan door een advocaat. De Afdeling heeft de procedurele beroepsgronden van appellanten A en B eerst behandeld, waarbij werd vastgesteld dat de raad niet verplicht was om hen in de gelegenheid te stellen om te reageren op een notitie van adviesbureau mRO. Ook werd vastgesteld dat er geen wettelijke verplichting bestaat om bezwaarmakers de mogelijkheid te bieden in te spreken tijdens een raadsvergadering.

Vervolgens heeft de Afdeling de overige beroepsgronden van appellanten A en B beoordeeld, waarin zij aanvoerden dat de raad ten onrechte het bestemmingsplan niet had herzien. De Afdeling concludeerde dat de beroepsgronden zich richtten tegen het geldende bestemmingsplan en dat appellanten deze gronden eerder hadden moeten aanvoeren in de procedure over de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat het rechtszekerheidsbeginsel in de weg staat aan de toetsing van het bestemmingsplan in deze procedure. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van appellanten A en B ongegrond verklaard.

Uitspraak

202303374/1/R1.
Datum uitspraak: 5 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Epse, gemeente Lochem,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Procesverloop
Op 26 januari 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lochem het verzoek van [appellant A] en [appellant B] om het bestemmingsplan "Oude Larenseweg 40 Epse" te herzien afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2023 heeft de raad het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 december 2024, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Raalte, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.N.T. Pronk,  ing. J.A.J. Hoefnagels en S. Stobbe MSc., allen werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. J.J.W. Lamme, advocaat te Weesp, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Apeldoorn, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
2.       De aanvraag om het bestemmingsplan vast te stellen is ingediend op 29 juli 2020. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3.       Het bestreden besluit betreft de weigering het bestemmingsplan "Oude Larenseweg 40 Epse" te herzien. Het verzoek daartoe van [appellant A] en [appellant B] is eerst door het college afgewezen bij besluit van 26 januari 2021. Het daartegen gemaakte bezwaar is door het college niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 14 december 2021. Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld. Het beroep is door de Afdeling bij uitspraak van 19 oktober 2022 gegrond verklaard, omdat niet het college maar de raad het besluit op bezwaar had moeten nemen. De raad heeft dit alsnog gedaan bij besluit van 11 april 2023. Het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] is in dit besluit wederom ongegrond verklaard. Daaraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat met het toekennen van de bestemming "Bos" een planologische titel voor een bestaande recreatiewoning ten onrechte zou worden weggenomen, terwijl daarvoor vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen noodzaak bestaat. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich hiermee niet verenigen. Volgens hen is de raad van onjuiste feiten uitgegaan en is het bestemmingsplan onder meer in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland.
4.       Hierna behandelt de Afdeling eerst de procedurele beroepsgronden van [appellant A] en [appellant B]. Daarna toetst de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of de raad het besluit om het bestemmingsplan "Oude Larenseweg 40 Epse" niet te herzien draagkrachtig heeft gemotiveerd. Hiervoor hanteert de Afdeling het onder 5 opgenomen toetsingskader.
Toetsingskader
5.       Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Procedurele beroepsgronden
6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om kennis te nemen van en te reageren op de notitie ‘Ruimtelijke onderbouwing Oude Larenseweg 40 te Epse’ van adviesbureau mRO van 13 februari 2023, voordat de raad een besluit heeft genomen.
6.1.    Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
6.2.    De notitie ‘Ruimtelijke onderbouwing Oude Larenseweg 40 te Epse’ van 13 februari 2023 bevat een nadere motivering van het besluit tot afwijzing van de aanvraag van [appellant A] en [appellant B]. Niet is gebleken dat deze notitie op zich zelf nieuwe feiten of omstandigheden bevat. De notitie vormt slecht een bevestiging van een reeds eerder ingenomen standpunt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de notitie niet een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb is, zodat de raad niet gehouden was [appellant A] en [appellant B] in de gelegenheid te stellen om over deze notitie te worden gehoord. Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant A] en [appellant B] stellen verder dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om in te spreken tijdens de raadsvergadering waarin het besluit is genomen.
7.1.    Anders dan [appellant A] en [appellant B] lijken te stellen, bestaat er geen wettelijke verplichting om bezwaarmakers de mogelijkheid te bieden in te spreken tijdens een raadsvergadering. Voor het oordeel dat het bestreden besluit om die reden niet zorgvuldig is voorbereid, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding. Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
8.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat hun verzoek om herziening van het bestemmingsplan "Oude Larenseweg 40 Epse" ten onrechte is afgewezen. Volgens hen zou aan het perceel de bestemming "Bos" moeten worden toegekend in plaats van de bestemming "Recreatie-Recreatiewoning". Daartoe voeren zij aan dat de raad er ten onrechte van uit is gegaan dat er feitelijk een recreatiewoning aanwezig is op het perceel. Dit is niet het geval. Er is volgens hen slechts een vervallen dagverblijf aanwezig op het perceel. Dit blijkt volgens hen ook uit de hiervoor destijds verleende bouwvergunning. Daarnaast stellen zij dat steeds de bestemming "Bos" gold voor het perceel en dat zij daarvan ook zijn uitgegaan bij de aankoop van hun perceel. Dat het bestemmingsplan bovendien feitelijk en planologisch een uitbreiding van de bestaande bebouwing toestaat achten zij ontoelaatbaar. [appellant A] en [appellant B] betogen daarnaast dat het bestemmingsplan in strijd is met de Omgevingsverordening Gelderland, nu het plangebied valt binnen het Gelders Natuurnetwerk, terwijl niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het omzetten van een natuur- in een recreatiebestemming. Er is, zo stellen [appellant A] en [appellant B], onder meer geen sprake van een groot openbaar belang bij de bestemming "Recreatie-Recreatiewoning". Ook is het bestemmingsplan in strijd met de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’, nu onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijkheden om vergunningsvrij te bouwen, en leidt het mogelijk tot een aantasting van de bijzondere biodiversiteit ter plaatse.
8.1.    De Afdeling stelt vast dat deze beroepsgronden uitsluitend zijn gericht tegen het bestemmingsplan "Oude Larenseweg 40 te Epse" dat door de raad is vastgesteld op 7 april 2020 toen de Omgevingsverordening reeds gold, en niet tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek van [appellant A] en [appellant B] om dit bestemmingsplan te herzien, welk verzoek dateert van 9 juli 2020. [appellant A] en [appellant B] hadden deze beroepsgronden kunnen en moeten aanvoeren in de beroepsprocedure over de vaststelling van het bestemmingsplan. Het had ook op hun weg gelegen dit te doen. Het feit dat zij niet tijdig op de hoogte waren van die mogelijkheid, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de Afdeling staat in dit geval het rechtszekerheidsbeginsel in de weg aan de toetsing van het bestemmingsplan "Oude Larenseweg 40 te Epse". Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de Afdeling omwille van de efficiëntie reeds in deze procedure zou moeten toetsen of het bestemmingsplan evident in strijd is met de Omgevingsverordening en niet pas in de eventuele procedure over een omgevingsvergunning voor de voorziene recreatiewoning, volgt de Afdeling gelet op het vorenstaande niet, nog daargelaten de vraag of en in welke omvang een dergelijke toetsing in een procedure over de herziening van een bestemmingsplan mogelijk is. De Afdeling komt dus niet toe aan de door [appellant A] en [appellant B] opgeworpen vraag of in een procedure als deze over de weigering een bestemmingsplan te herzien het evidentiecriterium zou moeten worden gehanteerd. De conclusie is dat nu de aangevoerde beroepsgronden zich richten tegen het geldende bestemmingsplan, het beroep van [appellant A] en [appellant B] geen aanleiding geeft te oordelen dat het besluit van de raad om het bestemmingsplan niet te herzien niet in overeenstemming is met het recht. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025
647