202403337/1/R2.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Oosterhout, gemeente Oosterhout,
appellante,
en
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2024 heeft de raad van de gemeente Oosterhout het bestemmingsplan "Oosterhout-Zuid 2017, herziening 9 (Jan Luikenstraat)" vastgesteld (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Oosterhout heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 20 augustus 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door D.P.A.W. van Dongen, bijgestaan door mr. E.P. Euverman, advocaat in Breda, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Woningstichting Thuisvester, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L.C.G. Hoenselaar, advocaat in Eindhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Woningcorporatie Thuisvester wil 16 woonzorgeenheden ontwikkelen voor jongeren met een verstandelijke handicap. Het plan maakt dit mogelijk aan de Jan Luikenstraat in Oosterhout. De locatie is nu een deels verhard sportveld. [appellante] woont ter hoogte van het plangebied aan de Jan Luikenstraat en zij kan zich niet met het plan verenigen.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
3. Het ontwerpplan is op 7 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beoordeling van de beroepsgronden
Procedure
5. [appellante] stelt dat informatie over het plan moeilijk toegankelijk was en vaak onvolledig, zodat het onmogelijk was om daar tijdig en effectief tegen op te komen. Ook stelt [appellante] dat de communicatie over de voortgang van het plan en de mogelijkheden voor inspraak niet helder en tijdig waren. Dit heeft volgens haar geleid tot onzekerheid bij omwonenden. Om deze redenen heeft de raad volgens [appellante] gehandeld in strijd met het fairplay-beginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de procedure in overeenstemming is geweest met de toepasselijke wettelijke vereisten. De communicatie over de procedure, de inspraakmogelijkheden en de mogelijkheid om beroep in te stellen was volgens de raad helder en tijdig. De raad wijst ten eerste op de diverse kennisgevingen van het (ontwerp)plan, waarin onder meer is gewezen op de mogelijkheden om een zienwijze in te dienen en om beroep in te stellen. Ten tweede wijst de raad erop dat de (ontwerp)planstukken online en op het gemeentehuis konden worden ingezien. Ten derde stelt de raad dat [appellante] persoonlijk op de hoogte is gehouden. [appellante] heeft op 9 februari 2024 per post een brief ontvangen waarin het verloop van de procedure wordt toegelicht en waarin wordt gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van het spreekrecht. Bij deze brief zijn het raadsvoorstel en de concept-nota van zienswijzen met voorgestelde beantwoording gevoegd. Volgens de raad is [appellante] ook per post op de hoogte gesteld van het definitieve besluitvormingsproces, waarbij zij is gewezen op de mogelijkheid om in te spreken bij de raadsvergadering waarop de besluitvorming over het plan was geagendeerd. Ten slotte heeft [appellante] op 11 april 2024 per post het definitieve besluit ontvangen, met als bijlage de bekendmaking waarin staat hoe zij beroep kan instellen.
5.2. De Afdeling beoordeelt het betoog van [appellante] als volgt. Een bestemmingsplanprocedure zoals deze kan voor een burger complex zijn en ontoegankelijk aandoen. Dat is echter onvoldoende om te concluderen dat de raad het bestreden besluit niet mocht nemen. De Afdeling stelt vast dat de raad in dit geval heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor de kennisgeving van de terinzagelegging. Daarnaast heeft de raad [appellante] persoonlijk op de hoogte gehouden van de voortgang van de procedure, waarbij zij expliciet is gewezen op mogelijkheden voor inspraak en beroep. Niet valt in te zien dat de kennisgevingen en brieven niet op tijd waren of dat het taalgebruik daarvan onbegrijpelijk was. Ook heeft [appellante] niet met concrete voorbeelden duidelijk gemaakt waarom zij bepaalde informatie niet goed kon bereiken of welke informatie zij miste. Bovendien heeft [appellante] op basis van de verstrekte informatie ingesproken bij de raadsvergadering, tijdig een zienswijze ingediend en tijdig beroep ingesteld. In de Wro of in een ander wettelijk voorschrift valt geen bepaling aan te wijzen op grond waarvan de raad in dit geval verplicht was om anders te handelen dan hij heeft gedaan. Daarom is de conclusie dat wat [appellante] heeft aangevoerd, geen grond geeft voor het oordeel dat de raad heeft gehandeld in strijd met het fairplay- of rechtszekerheidsbeginsel. Het betoog slaagt niet.
Participatie
6. [appellante] betoogt dat de raad burgers niet op een zinvolle wijze bij de besluitvorming heeft betrokken. Er was volgens haar weinig mogelijkheid tot inspraak. Ook stelt zij dat met de gemaakte opmerkingen amper rekening is gehouden.
6.1. De raad wijst erop dat [appellante] een zienswijze heeft kunnen indienen en dat de initiatiefnemer een omgevingsdialoog heeft georganiseerd. Op basis van die dialoog zijn in het bouwplan meer groen en een speelvoorziening opgenomen. Volgens de raad is het dus onjuist dat er geen betekenisvolle inspraak mogelijk was.
6.2. De Afdeling stelt vast dat [appellante] voorafgaand aan de vaststelling van het plan kon deelnemen aan een omgevingsdialoog die de initiatiefnemer op 12 juli 2023 heeft georganiseerd. Ook heeft [appellante] voorafgaand aan de vaststelling van het plan een zienswijze kunnen indienen, deze mondeling kunnen toelichten en kunnen inspreken tijdens de raadsvergadering waarin het plan is vastgesteld. Het aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat de raad aan [appellante] meer mogelijkheden voor inspraak had moeten bieden dan hij heeft gedaan. De Afdeling stelt voorts vast dat de raad, ondanks de in de voorprocedure gemaakte opmerkingen, het plan toch heeft vastgesteld. Dat geeft echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden besluit niet mocht nemen. Er is namelijk niet gebleken dat de raad bepaalde bezwaren of argumenten die maar voren zijn gebracht in de omgevingsdialoog of zienswijze niet in zijn overwegingen heeft betrokken. Ook in dit opzicht geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad het plan niet mocht vaststellen. Het betoog slaagt niet.
Onderzoek
7. [appellante] stelt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht en dat hierdoor de effecten van het plan op de leefbaarheid, het milieu, en de verkeersveiligheid van de omwonenden niet inzichtelijk zijn. Het plan is daarom volgens [appellante] onzorgvuldig voorbereid.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat afdoende onderzoek is verricht om de gevolgen van het plan inzichtelijk te maken. De raad wijst daarbij op de plantoelichting en de bijbehorende bijlagen.
7.2. De Afdeling stelt vast dat de raad in de plantoelichting heeft beschreven welke gevolgen het plan heeft. Zo staat in paragraaf 4.1 hoe het plan zich verhoudt tot de leefomgeving, die is uitgesplitst in wonen, verkeer en duurzaamheid. De volgende paragrafen 4.2 tot en met 4.5 gaan over de gevolgen van het plan voor groen, water, cultuur en milieu. Paragraaf 4.6 gaat over de situering, waarbij is gekeken naar de stedenbouwkundige inpassing, privacy, windhinder en bezonning. Deze paragrafen zijn onder meer gebaseerd op de onderzoeken die als bijlagen bij de plantoelichting zijn gevoegd en op externe richtlijnen, zoals de CROW-publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’.
7.3. Gelet op de inhoud van de plantoelichting volgt de Afdeling niet de stelling van [appellante] dat de raad de gevolgen van het plan onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Wat [appellante] heeft aangevoerd, geeft bovendien geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de plantoelichting of de bijbehorende onderzoeken. De raad hoefde daarom niet meer onderzoek te verrichten dan hij heeft gedaan. Voor het oordeel dat de raad het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid zou hebben voorbereid, bestaat dan ook geen aanleiding. Het betoog slaagt niet.
Locatiekeuze
8. [appellante] betoogt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij heeft gekozen voor de locatie van het plan.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de locatie bij uitstek geschikt is voor het initiatief en dat uit de plantoelichting en de Nota van zienswijzen duidelijk volgt waarom dit zo is.
8.2. Uit de plantoelichting en de Nota van zienswijzen volgt dat de raad voor de locatie heeft gekozen omdat deze op loopafstand ligt van het gebouw van de professionele zorgverlener die de specifieke zorg zal leveren aan de kinderen die in de woon-zorgvoorziening zullen komen te wonen. De raad heeft voorts in het verweerschrift ter aanvulling vermeld dat het een specifieke wens is van de ouders van de zorgbehoevende kinderen dat de woon-zorgvoorziening in een woonbuurt ligt. Volgens de raad is er geen alternatieve locatie voorhanden die aan deze wensen tegemoet komt. [appellante] heeft dat niet weersproken. De Afdeling is van oordeel dat de raad hiermee afdoende heeft gemotiveerd waarom hij heeft gekozen voor de locatie van het plan. Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging
9. De raad heeft volgens [appellante] geen duidelijke, kenbare afweging gemaakt van de belangen van de omwonenden ten opzichte van de vermeende voordelen van het plan.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het belang dat gediend is met de realisatie van het plan zwaarder weegt dan het belang van de omwonenden bij het behoud van de bestaande situatie. De belangen van de omwonenden worden volgens de raad bovendien niet onevenredig aangetast. Dit blijkt volgens de raad met name uit de bij het plan behorende Nota van zienswijzen.
9.2. Uit de plantoelichting, Nota van zienswijzen en de toelichting van de raad in het verweerschrift volgt dat het plan een binnenstedelijke oplossing voor een maatschappelijke behoefte in huisvesting van een bepaalde doelgroep, namelijk zorgbehoevende jongeren, mogelijk maakt. De omwonenden, waaronder [appellante], ondervinden volgens de raad bovendien geen onevenredige nadelige gevolgen van het plan. De raad komt tot die conclusie omdat ten eerste de bestaande mogelijkheid om te sporten niet verdwijnt, aangezien het plan een nieuwe speelvoorziening mogelijk maakt voor jonge kinderen en oudere kinderen gebruik kunnen maken van het nieuwe multi-sportterrein aan de Holtroplaan, dat hemelsbreed 100 meter verderop ligt. Voorts acht de raad in het bijzonder relevant dat de privacy en bezonning van de woningen van de omwonenden niet worden aangetast en dat [appellante] vanuit haar woning zicht behoudt op openbaar groen door de groene invulling van het plangebied die het plan mogelijk maakt. De Afdeling is van oordeel dat de raad daarmee het plan en de daarbij behorende belangenafweging toereikend heeft gemotiveerd. De raad mocht tot de conclusie komen dat [appellante] geen gevolgen ondervindt die onevenredig zijn in verhouding tot het doel van het plan, en mocht het belang dat met de realisatie van het plan is gemoeid zwaarder laten wegen dan het belang van [appellante] bij het behoud van de bestaande situatie. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
11. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. Stolk, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Stolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
743