202407438/1/A3.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], woonplaats kiezend in Amstelveen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2024 in zaak nr. 23/4522 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2023 heeft het college [appellant] uit de basisregistratie personen (hierna: brp) geschreven.
Bij besluit van 15 maart 2023 heeft het college het verzoek van [appellant] voor een herinschrijving in de brp buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 12 juni 2023 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij hetzelfde besluit van 12 juni 2023 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2023 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 juli 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.C.R. Molenaar, advocaat in Amstelveen, en het college, vertegenwoordigd door T. Kok, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft naar aanleiding van een adresonderzoek naar het feitelijke woonadres van [appellant] geconcludeerd dat hij niet meer woonachtig is op het adres waar hij stond ingeschreven in de brp en hem daarom met het besluit van 18 januari 2023 uit de brp geschreven. [appellant] heeft op 8 maart 2023 verzocht om opnieuw te worden ingeschreven op het adres [locatie] (hierna: het adres) in Amstelveen. Het college heeft dit verzoek met het besluit van 15 maart 2023 buiten behandeling gesteld, omdat [appellant] niet woonachtig zou zijn op dit adres. Met het besluit van 12 juni 2023 heeft het college het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het uitschrijvingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat zou zijn ingediend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht het formulier verklaring adresgegevens niet als bezwaarschrift heeft aangemerkt. Het formulier voldoet niet aan de vereisten voor een bezwaarschrift. Ook had voor [appellant] duidelijk moeten zijn dat het formulier hier niet voor is bedoeld. Dat betekent dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Verder heeft [appellant] volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat hij wel op het adres woont. De stelling van [appellant] dat het college meer onderzoek had moeten doen naar zijn woonadres volgt de rechtbank niet. Het college heeft zich gebaseerd op meerdere bronnen, namelijk twee huisbezoeken, (het onderzoek bij) de eerdere uitschrijving en de verklaring van de buurman. Verder hoeft een huisbezoek niet te worden afgestemd gelet op het doel van het huisbezoek. Het college heeft het bezwaar volgens de rechtbank daarom terecht ongegrond verklaard.
Hoger beroep
Bezwaar tegen het uitschrijvingsbesluit van 18 januari 2023
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van 26 april 2023 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant] heeft op 23 januari 2023 een verklaring adresgegevens bij het college ingediend. De rechtbank heeft niet onderkend dat deze verklaring als bezwaarschrift had moeten worden aangemerkt. Daarnaast is de handtekening die op het bericht van ontvangst van 20 januari 2023 betreffende het uitschrijvingsbesluit is geplaatst vals en niet van hem afkomstig. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.
4.1. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: […]
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep."
4.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college terecht de verklaring adresgegevens niet als een bezwaarschrift heeft aangemerkt. De verklaring adresgegevens voldoet niet aan de vereisten als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Awb. Uit de verklaring adresgegevens volgt niet dat [appellant] bezwaar maakt tegen het besluit tot uitschrijving van 18 januari 2022 en het bevat ook geen gronden van bezwaar. Bovendien heeft het college [appellant] hier per brief van 24 januari 2023 op gewezen en daarbij ook verwezen naar de in het besluit van 18 januari 2022 opgenomen beschrijving van hoe hij wel bezwaar kon maken. Van die bezwaarmogelijkheid heeft [appellant] vervolgens geen gebruik gemaakt.
4.3. Het betoog slaagt niet.
4.4. De overige grond die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd en hiervoor in overweging 4 is weergegeven, is zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.3 tot en met 5.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant] op de zitting ook niets nieuws heeft aangevoerd wat het vermoeden van rechtmatige bezorging ontzenuwt.
4.5. Het betoog slaagt niet.
Het verzoek om herinschrijving
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen gedegen onderzoek naar zijn woonplaats heeft ingesteld. Volgens [appellant] heeft het college onvoldoende bewijs naar voren gebracht waaruit volgt dat hij niet op het adres woont. Op de zitting heeft hij toegelicht dat hij op het adres woont, maar daar niet vaak aanwezig is omdat hij voor zijn moeder moet zorgen die een staaroperatie heeft ondergaan.
5.1. Op de zitting heeft de Afdeling vastgesteld dat [appellant] het betoog dat de rechtbank het besluit op bezwaar van 19 september 2023 niet heeft betrokken, heeft ingetrokken. Uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank volgt namelijk dat de rechtbank dit besluit wel in haar beoordeling heeft betrokken.
5.2. In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is bepaald wanneer een ingezetene ambtshalve wordt uitgeschreven. Uit die bepaling volgt dat aan drie voorwaarden moet worden voldaan:
- de ingezetene kan niet worden bereikt;
- van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen;
- na gedegen onderzoek worden geen gegevens achterhaald over zijn verblijf in Nederland, vertrek uit Nederland en verblijf buiten Nederland.
5.3. De rechtbank heeft op basis van een uitgebreide motivering geoordeeld dat het college voldoende onderzoek heeft verricht. In wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor een andersluidend oordeel. De Afdeling sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank en de daaraan in de overwegingen 8.1 tot en met 8.3 gegeven motivering.
5.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
85-1101