202408027/1/V1.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 4 december 2024 in zaak nr. NL24.32402 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 4 december 2024 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. Y.G.F.M. Coenders, advocaat in Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 11 juli 2025 heeft de minister de aanvraag van appellant ingewilligd.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1. Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 1 oktober 2023. Dat heeft de minister bij het besluit van 11 juli 2025 wel gedaan. Met het door de minister nemen van dit besluit heeft appellant het doel van zijn procedure bereikt. Wat appellant aanvoert, levert geen belang op voor het beoordelen van zijn hoger beroep.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie om te kunnen bepalen of de minister de beslistermijn, met WBV 2022/22, heeft mogen verlengen. Het Hof heeft in zijn arrest van 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:326, antwoord gegeven op die vragen. De Afdeling moet hierover nog einduitspraak doen. Dit heeft geen invloed op de vraag of appellant zijn proceskosten vergoed moet krijgen. In dit geval heeft de minister bij het besluit van 11 juli 2025 de aanvraag van appellant om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd. Appellant heeft die aanvraag op 1 oktober 2023 ingediend. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. 3. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden. Het gaat om een punt voor het hogerberoepschrift. Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Het besluit van 11 juli 2025
4. De minister is in het besluit van 11 juli 2025 geheel aan de aanvraag van appellant tegemoetgekomen. Appellant heeft in een reactie op het besluit laten weten zich niet te kunnen verenigen met de hoogte van de dwangsom die de minister in het besluit heeft vastgesteld. Gelet hierop wordt, op grond van artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, het besluit van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
5. De minister heeft in het besluit de hoogte van de rechterlijke dwangsom vastgesteld op € 1.000,00 op grond van de uitspraak van de rechtbank van 11 maart 2025 op een opvolgend beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Die uitspraak heeft kracht van gewijsde verkregen. Appellant heeft niet betwist dat de minister op grond van die uitspraak de hoogte van de dwangsom correct heeft vastgesteld.
6. Het beroep is ongegrond.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juli 2025, V-[…], ongegrond;
III. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
392