202502571/1/A2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur van de Hogeschool Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 25 februari 2025 heeft de directeur van het instituut voor Ecologische Pedagogiek (hierna: directeur) [appellante] een maatregel opgelegd, inhoudend dat zij met ingang van 3 maart 2025 wordt uitgeschreven van de Hogeschool Utrecht voor de duur van drie maanden.
Bij beslissing van 17 maart 2025 heeft het college het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 17 juni 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.R.P. Bakker, advocaat in Amsterdam, via een videoverbinding en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Bertens, advocaat in Utrecht, in het bijzijn van dr. L.M. Vermeulen- Kerstens, en M. Elands, MSc zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellante] volgt de opleiding Ecologische Pedagogiek aan de Hogeschool Utrecht. In juli 2024 heeft de directeur haar een schriftelijke waarschuwing gegeven in verband met ongewenst gedrag en ook voorwaarden geformuleerd waaraan zij zich moet houden. Bij beslissing van 24 december 2024 heeft het college het bezwaar dat [appellante] hiertegen heeft gemaakt gegrond verklaard, uiteengezet dat de waarschuwing in verband met ongewenst gedrag terecht is gegeven en de daaraan verbonden voorwaarden gedeeltelijk herroepen en gedeeltelijk geherformuleerd.
3. Inmiddels is [appellante] stage gaan lopen bij de stichting voor Kennis en sociale Cohesie (hierna: de stichting). De stichting heeft de stageovereenkomst per 14 januari 2025 beëindigd, omdat [appellante] zich niet heeft gehouden aan de norm om op een professionele en - voor zover mogelijk- positieve manier te communiceren. De directeur heeft vervolgens geconcludeerd dat [appellante] haar gedrag niet heeft aangepast en zelfs heeft uitgebreid bij de stichting en op 25 februari 2025 de door [appellante] bestreden maatregel opgelegd.
De beslissing van het college
4. Het college heeft uiteengezet dat [appellante] haar gedrag naar aanleiding van de waarschuwing niet heeft aangepast. Met de waarschuwing is op zichzelf al voldoende duidelijk gemaakt dat het gedrag onacceptabel was en dat voortzetting ervan dus gevolgen zou hebben. Omdat [appellante] ook ongewenst gedrag heeft vertoond bij de stichting, heeft zij de relatie tussen de stichting en de Hogeschool Utrecht onder druk gezet. Dit betreft een breed gedragen oordeel, gebaseerd op waarnemingen van meerdere docenten en de directeur, alsmede signalen van externen binnen de stichting. Door los daarvan voorafgaand aan het instellen van beroep tegen een toetsresultaat geen gebruik te maken van toetsinzage, heeft [appellante] niet bijgedragen aan een constructieve oplossing. Dat zij niet de intentie had om een intimiderend en onveilig klimaat te veroorzaken, is niet van belang; het gaat erom dat de effecten van haar gedrag daartoe leiden. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel proportioneel is en dat een tijdelijke ontzegging van de toegang tot de gebouwen en terreinen van de Hogeschool Utrecht, als minder zware maatregel, niet voldoet, omdat daarmee niet de beoogde rust en veiligheid kunnen worden gecreëerd.
Beoordeling gronden van het beroep
5. [appellante] is het niet eens met de opgelegde maatregel. Zij voert in beroep drie gronden aan tegen het besluit op bezwaar. De Afdeling zal die gronden hierna achtereenvolgens bespreken en afsluiten met een conclusie.
Beoordeling gedrag
6. [appellante] betoogt dat de beslissing van het college niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het begrip "ongewenst gedrag" is onvoldoende duidelijk bepaald in de Regeling ongewenst gedrag; het is ruim, omvat ook onbewust gedrag en bevat subjectieve elementen. Daarnaast heeft zij niet de kans gekregen haar gedrag aan te passen omdat zij na de waarschuwing geen tussentijdse terugkoppeling over haar gedrag heeft gehad en heeft de directeur van het instituut te lang stil gezeten.
6.1. Het begrip ongewenst gedrag staat in artikel 1, aanhef en onder 12, van de Regeling ongewenst gedrag voor studenten en medewerkers Hogeschool Utrecht. Met de waarschuwing van juli 2024 en de beslissing op bezwaar van 24 december 2024 is [appellante] schriftelijk nader ervan in kennis gesteld wat de uitleg van dit begrip voor haar betekent en dat haar gedrag daar in elk geval onder valt, omdat dit voor de docenten en andere medewerkers van de Hogeschool Utrecht een intimiderende dan wel vijandige werkomgeving creëert. Dat het begrip ruim is, subjectieve elementen bevat en ook onbewust gedrag omvat, neemt niet weg dat het [appellante] voldoende duidelijk moet zijn geweest welk gedrag van haar werd verwacht. Zij heeft voldoende gelegenheid gehad om haar gedrag aan te passen en de directeur was niet gehouden haar nogmaals met haar ongewenste gedrag te confronteren. Van stilzitten door de directeur was geen sprake. Het ging niet om een enkel incident.
Vaststelling ongewenst gedrag
7. [appellante] betoogt dat de beslissing van het college niet deugdelijk is onderbouwd. Niet inzichtelijk is gemaakt op basis van welke concrete gedragingen het patroon van ongewenst gedrag op objectieve wijze is vastgesteld. Het instellen van beroep tegen een toetsresultaat mag niet gezien worden als ongewenst gedrag. De reden dat zij kiest voor deze procedure is dat zij niet een één-op-één discussie met de examinator wil aangaan. Ook de toezending van de brief van de - voormalige - advocaat van [appellante] mag niet gezien worden als ongewenste gedraging.
7.1. Het college heeft voldoende onderbouwd dat [appellante] haar ongewenste gedrag na de waarschuwing heeft voortgezet. Het college heeft het patroon in het gedrag voldoende aannemelijk gemaakt met afschriften van de e- mailcontacten van medewerkers van de Hogeschool Utrecht met [appellante], de adviesbeoordeling van de praktijkbegeleider, het verslag van een gesprek dat de opleidingsmanager heeft gevoerd met de praktijkbegeleider en de directeur van de stichting en de reactie die [appellante] daarop heeft gegeven. Uit deze stukken komt een beeld naar voren van onverdraagzaamheid jegens meerdere medewerkers van de Hogeschool Utrecht. Dat het instellen van beroep tegen een toetsresultaat niet kan worden aangemerkt als ongewenst gedrag en de inschakeling van een advocaat evenmin, doet aan dit oordeel niet af.
Evenredigheid van de maatregel
8. [appellante] betoogt dat de maatregel is opgelegd in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het college heeft niet voldoende gemotiveerd dat met een tijdelijke ontzegging van de toegang tot de gebouwen en terreinen van de Hogeschool Utrecht geen herstel van de orde en bevordering van een veilige en rustige omgeving zou kunnen worden bereikt. Een dergelijke maatregel strekt zich immers ook uit over het digitale domein. Bovendien staat uitschrijving er niet aan in de weg een juridische procedure tegen de Hogeschool Utrecht te beginnen.
8.1. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat de opgelegde maatregel de evenredigheidstoets doorstaat. [appellante] zou met ingang van 1 februari 2025 beginnen met de eindopdracht van de opleiding, die gepaard gaat met verschillende vormen van begeleiding vanuit de Hogeschool Utrecht. Om de beoogde rust en veiligheid voor de medewerkers van de instelling te creëren, was uitschrijving noodzakelijk. Een tijdelijke ontzegging van de toegang tot de gebouwen en terreinen van de Hogeschool Utrecht, inclusief het digitale domein, zou niet hebben verhinderd dat [appellante] aan haar eindopdracht zou kunnen gaan werken en in dat kader ook recht zou hebben op de gebruikelijke begeleiding. Daarbij komt dat de duur van de uitschrijving beperkt is tot drie maanden, wat gelet op het patroon van ongewenst gedrag van [appellante] over een langere periode, niet onredelijk is.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
284-1159
BIJLAGE
Relevante regelgeving
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.57h. Huisregels en ordemaatregelen
1. Het instellingsbestuur kan voorschriften geven en maatregelen nemen met betrekking tot de goede gang van zaken in de gebouwen en terreinen van de instelling. Die maatregelen kunnen inhouden dat aan degene die de bedoelde voorschriften heeft overtreden, de toegang tot die gebouwen en terreinen geheel of gedeeltelijk voor de tijd van ten hoogste een jaar wordt ontzegd, of de inschrijving gedurende eenzelfde periode wordt beëindigd.
Regeling ongewenst gedrag voor studenten en medewerkers Hogeschool Utrecht
Artikel 1.
In deze Regeling wordt verstaan onder:
[…]
12. Ongewenst gedrag: Het bewust of onbewust kwetsen van een ander, waaronder kan worden verstaan: grove pesterijen, verbaal, fysiek en psychisch geweld, uitingen van onverdraagzaamheid, discriminatie, fundamentalisme, radicalisme en extremisme, seksuele intimidatie en seksueel misbruik, waarbij ook sprake is van een van de volgende
punten:
• onderwerping aan dergelijk gedrag wordt hetzij expliciet hetzij impliciet, gehanteerd als voorwaarde voor de tewerkstelling van een medewerker, of voor de toelating van een student tot een opleiding of opleidingsonderdeel;
• onderwerping aan of afwijzing van dergelijk gedrag door een medewerker of student, wordt gebruikt of mede gebruikt als basis voor beslissingen die het werk of de studie van deze persoon raken.
Dergelijk gedrag heeft als intentie:
• de werk- of studieprestaties van een medewerker of student aan te tasten en/of een intimiderende, vijandige of onaangename werk- of studieomgeving te creëren, dan wel heeft tot gevolg
• dat de werk- of studieprestaties van een medewerker of een student worden aangetast en/of
• dat een intimiderende, vijandige of onaangename werk- of studieomgeving wordt gecreëerd.
[…].
Studentenstatuut Hogeschool Utrecht 2024-2025
Artikel 30 Goede gang van zaken
1. Ter handhaving van de goede gang van zaken binnen de hogeschool gelden, behalve de wet en daaruit voortvloeiende normen, de normen en nadere voorschriften en aanwijzingen zoals vastgesteld door of namens het College van Bestuur of de instituutsdirecteur. Deze normen, voorschriften en aanwijzingen kunnen betrekking hebben op, maar zijn niet beperkt tot de volgende onderwerpen:
a. verbale, fysieke en seksuele intimidatie of andere vormen van ongewenst gedrag;
[…].
[…]
3. Op basis van de Arbeidsomstandighedenwet en het daarop gebaseerde
Arbeidsomstandighedenbesluit Onderwijs gelden voor de studenten de volgende plichten:
a. de plicht om in werk en studie zorgvuldig en voorzichtig te handelen;
[…].
4. Bij overtreding van de wet en daaruit voortvloeiende normen of overtreding van de normen, voorschriften of aanwijzingen genoemd in leden 1 en 2, of bij het niet nakomen van de plichten genoemd in lid 3, kunnen door de instituutsdirecteur de volgende maatregelen worden getroffen:
a. het geven van een waarschuwing of berisping;
b. het ontzeggen van de toegang tot gebouwen en terreinen van de hogeschool, alsmede de toegang tot het online onderwijs voor de duur van maximaal één jaar;
c. voor de duur van maximaal van één jaar de inschrijving beëindigen;
d. definitieve uitschrijving van de student als deze na aanmaning in overtreding is.
[…]