202304547/1/R2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd in Drunen, gemeente Heusden,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 mei 2023 in zaak nr. 22/1144 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2021 heeft het college geweigerd aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor de aanleg van containervelden en een bufferbassin voor een boomkwekerij aan de [locatie] in Drunen voor een periode van 10 jaar.
Bij besluit van 5 april 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.P.G.M. Gorgels, advocaat in Waalwijk en het college, vertegenwoordigd door A.C.A. de Bruin zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 27 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellante] wil voor de omzetting van een agrarisch bedrijf naar een boomkwekerij containervelden met waterbassins aanleggen aan de [locatie] in Drunen. Het gaat om drie containervelden van elk ongeveer 1 hectare (inclusief waterbassin).
3. Het college heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de aanleg hiervan afgewezen wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft de afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Het initiatief van [appellante] past niet in het geldende bestemmingsplan "Heusden Buitengebied, 4e herziening", vastgesteld op 18 december 2018. Het college heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft het initiatief namelijk in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht, onder meer vanwege de ernstige inbreuk op de openheid van het landschap.
In het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "overige zone - openheid", "overige zone - cultuurhistorisch vlak", "overige zone - groenblauwe mantel" en "overige zone - beperkingen veehouderij". In artikel 3.1, aanhef en onder g, van de planregels staat dat de voor "Agrarisch" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - openheid" zijn bestemd voor het behoud en het herstel van de visuele openheid met landschappelijke waarden. Verder wijst het college erop dat in artikel 3.1, aanhef en onder e, staat dat op de voor "Agrarisch" aangewezen gronden kwekerijen zijn toegestaan, maar uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kwekerij". Het perceel heeft die aanduiding niet.
Daarnaast wijst het college erop dat in de gemeentelijke "Ontwikkelingsvisie Buitengebied", vastgesteld op 20 juli 2010, als landschappelijke doelstelling is opgenomen het behoud van de openheid en de beleving van het gebied.
Het college stelt verder dat de door [appellante] gewenste bedrijfsactiviteiten (voor de boomkwekerij en voor het transport van kweekgoed) leiden tot een mobiliteitsdruk die niet bij het bestaande wegprofiel past en dat de weg ook constructief niet is berekend op een toename van vrachtverkeer vanwege het bedrijf. De Kanaalweg zou vanwege de bedrijfsactiviteiten moeten worden versterkt en verbreed. Het college acht dit onwenselijk, ook omdat dit kan leiden tot een toename van sluipverkeer.
Volgens het college wordt met het initiatief ook niet voldaan aan de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant (hierna: de IOV). Het college wijst erop dat uit artikel 3.32 van de IOV volgt dat een ontwikkeling een positieve bijdrage moet leveren aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken. Omdat de openheid van het gebied een kernkwaliteit is, levert het initiatief van [appellante] geen bijdrage aan de landschappelijke waarde. Dat wordt volgens het college niet anders als het perceel wordt omzoomd met groen, zoals [appellante] voorstelt, omdat dit geen enkele bijdrage levert aan die openheid.
Het college heeft geconcludeerd dat de aanleg van containervelden en een bufferbassin voor een boomkwekerij aan de [locatie] in Drunen voor een periode van 10 jaar strijdig is met het bestemmingsplan. Het college heeft het afwijken van het bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de aanleg van containervelden en een bufferbassin voor een boomkwekerij aan de [locatie] in Drunen voor een periode van 10 jaar mocht afwijzen op grond van strijdigheid met het geldende bestemmingsplan "Heusden Buitengebied, 4e herziening" vanwege strijd met een goede ruimtelijke ordening en die beslissing bij het besluit op bezwaar mocht handhaven.
Volgens de rechtbank heeft het college deugdelijk onderbouwd waarom het college het afwijken van het bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening acht.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het besluit op bezwaar niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft overwogen dat zij niet inziet waarom het college bij de belangenafweging rekening zou moeten houden met de door [appellante] al gedane investeringen. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [appellante] al met de aanleg van de boomkwekerij is begonnen, zonder dat zij daarvoor over een omgevingsvergunning beschikte.
Ook heeft de rechtbank overwogen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. In de overgelegde correspondentie wordt nergens zonder voorbehoud verklaard dat het initiatief, waarvoor moet worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan, positief wordt ontvangen. Daarbij is [appellante] er meermaals op gewezen dat het initiatief mogelijk niet haalbaar was, omdat het mogelijk inbreuk zou maken op de openheid van het landschap die met het geldende bestemmingsplan wordt beschermd. Volgens de rechtbank kon alleen al hierom een redelijk denkende burger aan de gestelde toezeggingen niet de indruk ontlenen dat voor haar initiatief een omgevingsvergunning zou worden verleend.
Hoger beroep
5. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ramrattansing
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
408