202302740/1/A2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (hierna: SIO), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (nu: de staatssecretaris voor Funderend Onderwijs en Emancipatie; hierna: de minister),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2022 heeft de minister de voor het jaar 2020 toegekende aanvullende bekostiging lager vastgesteld op € 339.800,40 en € 178.689 teruggevorderd.
Bij besluit van 20 maart 2023 heeft de minister het door SIO hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft SIO beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 maart 2024, waar SIO, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. W.E. Pors, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, vergezeld van dr. J.F.A. Ausses, mr. R.A.M. Veltman en I.C.M. Berkhout-Paape, zijn verschenen.
Overwegingen
Wie, wat, waar
1. SIO is het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum te Amsterdam (hierna: het CHL). Deze school verzorgt sinds augustus 2017 voortgezet onderwijs op islamitische grondslag.
1.1 De minister heeft bij besluit van 29 juli 2021 aan SIO een aanvullende bekostiging voor 2020 toegekend van € 518.489,50. Bij het primaire besluit, bevestigd bij het bestreden besluit, heeft hij deze aanvullende bekostiging lager vastgesteld op € 339.800,40 en het verschil van € 178.689,10 teruggevorderd. De minister stelt dat SIO de aan de bekostiging verbonden verplichtingen niet is nagekomen (artikel 4:49, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht).
Wettelijk kader
2. De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.1. Met ingang van 1 augustus 2022 is de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO) vervangen door de Wet op het voortgezet onderwijs 2020. Het bestreden besluit is genomen op 21 december 2021, zodat daarop nog de WVO van toepassing is zoals deze luidde voor 1 augustus 2020.
Het bestreden besluit
3. De minister heeft SIO bij de aanvullende bekostiging de verplichting opgelegd om de kwaliteit van het onderwijs en het financieel beheer binnen een jaar te verbeteren in overeenstemming met het "masterplan" dat SIO op 7 juni 2021 heeft ingediend. Hij stelt dat de beoogde verbeteringen niet tijdig zijn bereikt en dat SIO een deel van het geld heeft besteed aan zaken die niet nodig waren voor of niet hebben bijgedragen aan deze verbeteringen. Dit geldt in het bijzonder voor de uitgaven voor nieuwe IT-hardware en voor externe adviseurs.
Het beroep van SIO
4. SIO stelt dat de nieuwe hardware nodig was om te voorkomen dat de gegevens van de school toegankelijk zouden blijven voor de na een bestuurscrisis vertrokken oud-voorzitter en voormalig IT-directeur. De samenwerking met de externe adviseurs is volgens SIO verbroken omdat deze adviseurs hun contractuele verplichtingen niet nakwamen. De daaruit voortvloeiende vertraging kan SIO niet worden verweten.
Het oordeel van de Afdeling
5. De Afdeling constateert dat SIO niet bestrijdt dat de doelen van het "masterplan" niet tijdig zijn bereikt.
5.1. De Afdeling ziet met de minister niet in waarom nieuwe hardware nodig was om de gegevens van de school te beveiligen. Aanpassing van de software zou daarvoor voldoende zijn geweest.
5.2. Voor zover externe adviseurs hun contractuele verplichtingen niet zijn nagekomen, ligt dit in de risicosfeer van SIO.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. B.P.M van Ravels en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:21
1. Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
…
4. Deze titel is van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek.
Artikel 4:49
1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.