ECLI:NL:RVS:2025:4084
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 15 mei 2023. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond op 14 februari 2024. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 21 maart 2025 het beroep van de appellant ongegrond. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoeft te worden. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 9 juli 2025, waarin het opnieuw toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige grond voor afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier werd besproken.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.