202502539/1/A2 en 202502539/2/A2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend in Leiden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 april 2025 in zaak nr. 24/7438 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2024 (hierna: het verkeersbesluit) heeft het college verschillende verkeersmaatregelen medegedeeld die, voor zover van belang, inhouden dat de Kagerstraat bij de Zweilandlaan en de Eijmerspoelstraat op de Eijmerspoelbrug in Leiden fysiek worden afgesloten voor motorvoertuigen en wagens en deze paden worden aangewezen als fiets/bromfietspad (hierna: de autoknips) en de Houtlaan in Leiden, tussen de Faljerilstraat en de Dieperpoellaan, als eenrichtingsweg wordt aangewezen, uitgezonderd bromfietsers en fietsers.
Bij uitspraak van 18 april 2025 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Tevens hebben [appellanten] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 19 augustus 2025, waar [appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.L. Langeveld, advocaat in Den Haag, vergezeld door ing. H. Ati-thled, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. [appellanten] wonen aan het [locatie] in het Houtkwartier in Leiden. Bij het verkeersbesluit heeft het college verschillende verkeersmaatregelen in deze wijk medegedeeld, waaronder de voornoemde autoknips en het aanwijzen van een eenrichtingsweg.
3. De rechtbank heeft het door [appellanten] tegen het verkeersbesluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij daarbij geen belanghebbenden zijn. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat door de autoknips en het eenrichtingsverkeer de woning van [appellanten] weliswaar minder makkelijk bereikbaar wordt voor zowel henzelf als voor de hulpdiensten. Zij onderscheiden zich met het belang van de extra reistijd evenwel in onvoldoende mate van dat van andere weggebruikers, die ook worden geconfronteerd met extra reistijd. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat het bereiken van de woning via alternatieve routes mogelijk blijft. Ook de wens dat de hulpdiensten de woning van [appellanten] snel kunnen bereiken in geval van een calamiteit brengt niet met zich dat zij een individueel belang hebben. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college heeft toegelicht dat de hulpdiensten geen bezwaar hebben geuit tegen het verlagen van de maximumsnelheid, de autoknips of het eenrichtingsverkeer. Daarnaast kunnen de hulpdiensten in geval van een calamiteit over de fietspaden rijden, aldus de rechtbank.
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank hen ten onrechte niet als belanghebbenden bij het verkeersbesluit heeft aangemerkt. Zij voeren hiertoe aan dat het woonblok waarin zij wonen zich direct tegen de twee beoogde autoknips aan bevindt, waardoor de gevolgen voor de bereikbaarheid voor de bewoners van dat woonblok het grootst zijn. De uitrit van de parkeerplaats die behoort tot hun woning bevindt zich op ca 20 tot 30 m van de Eijmerspoelbrug en nog dichterbij de voorziene versmalling van de Eijmerspoelstraat. De bewoners van hun huizenblok moeten als gevolg van het verkeersbesluit een langere route door de wijk afleggen, waardoor de aan- en wegrijtijden voor hen het meest toenemen. Ook is door het verkeersbesluit hun woning minder goed bereikbaar voor de hulpdiensten. Dit terwijl de voordeur van hun woning nu al niet bereikbaar is per auto en de achterdeur lastig te bereiken is. Het verkeersbesluit kan daarnaast gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit in de nabijheid van hun woning. Verder wordt als gevolg van het verkeersbesluit het parkeren van hun tweede auto, die in openbaar gebied wordt geparkeerd, lastiger. [appellanten] voeren daarnaast aan dat zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, omdat zij een zienswijze hebben ingediend en het verkeersbesluit een omgevingsrechtelijk besluit is. Zij verwijzen hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 mei 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2983. 4.1. Een verkeersbesluit wijzigt de verkeerssituatie. Eigenaren of gebruikers van woningen of bedrijven die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van de gewijzigde verkeerssituatie, zijn in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Daarbij geldt dat de feitelijke gevolgen van enige betekenis moeten zijn. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis zijn, kijkt de Afdeling naar de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen. Degene die zijn of haar belang ontleent aan het gebruik van de weg, is slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit als hij of zij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, en dat belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.
4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het belang van [appellanten] zich in onvoldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Dat zij als gevolg van het verkeersbesluit een langere reistijd hebben maakt hen geen belanghebbenden, omdat zij zich daarmee niet onderscheiden van andere weggebruikers, die ook met extra reistijd worden geconfronteerd. De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat [appellanten] als omwonenden geen feitelijke gevolgen van enige betekenis van de verkeersbesluiten ondervinden. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het verkeersbesluit feitelijke gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit nabij hun woning. Daarnaast hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat de hulpdiensten hen door het verkeersbesluit minder snel kunnen bereiken. Het college heeft op de zitting uitgelegd dat de autoknips zo worden aangelegd dat de hulpdiensten deze kunnen passeren. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding aan deze uitleg te twijfelen. Voor zover dit geen soelaas zou bieden, bijvoorbeeld in het op de zitting genoemde voorbeeld van een huisarts, maakt de langere reisafstand die naar de woning van [appellanten] moet worden afgelegd, niet dat toch sprake is van een feitelijk gevolg van enige betekenis. Ook het verder weg moeten parkeren van de tweede auto is als feitelijk gevolg niet van enige betekenis.
4.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank [appellanten] terecht niet als belanghebbenden bij het verkeersbesluit aangemerkt.
Het betoog faalt in zoverre.
4.4. Met de verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 mei 2025 kunnen [appellanten] niet bereiken dat zij desondanks ontvankelijk waren in hun beroep bij de rechtbank. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, kunnen niet-belanghebbenden beroep instellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb, mits zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of ingeval hen niet kan worden verweten dat zij dit hebben nagelaten. Er bestaat geen aanleiding deze zaak te beschouwen als een omgevingsrechtelijke zaak als bedoeld in de hiervoor genoemde uitspraak van 14 april 2021. In die uitspraak is de Wegenverkeerswet niet opgenomen in de opsomming van wetten die de Afdeling als omgevingsrechtelijk beschouwt. De voorzieningenrechter acht het niet uitgesloten dat een besluit op grond van de Wegenverkeerswet onder omstandigheden een omgevingsrechtelijk besluit kan zijn. In dit geval kan het verkeersbesluit echter niet als een omgevingsrechtelijk besluit worden aangemerkt, omdat niet aannemelijk is dat het besluit aanzienlijke gevolgen heeft voor het milieu (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1981). Het betoog faalt in zoverre eveneens.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6. Gelet hierop wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. De Moor‑van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
809