ECLI:NL:RVS:2025:403

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
202302183/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek erfafscheiding in Hall

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 1 maart 2023 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, wonend aan de [locatie 2] in Hall, hebben het college van burgemeester en wethouders van Brummen verzocht om handhavend op te treden tegen een schutting op het perceel van hun buren aan de [locatie 1]. Dit verzoek werd door het college afgewezen op 12 december 2018, met de stelling dat de schutting vergunningvrij was en er geen overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) was. De rechtbank oordeelde op 13 november 2020 dat het college onterecht had gehandeld en dat er een nieuw besluit op bezwaar moest komen. Het college handhaafde zijn eerdere besluit op 5 januari 2021, maar de rechtbank bevestigde op 1 maart 2023 dat er geen overtreding was. Appellanten zijn het hier niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 januari 2025 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel appellanten als het college vertegenwoordigd. Appellanten betogen dat het inspectierapport, dat door het college is opgesteld, onzorgvuldig is en dat er wel degelijk een overtreding is. De Afdeling oordeelt echter dat het college op een voldoende juiste manier de ligging van de voorgevelrooilijn heeft bepaald ten opzichte van de schutting. De eigen metingen van appellanten worden niet als betrouwbaar beschouwd. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202302183/1/R1.
Datum uitspraak: 5 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Hall, gemeente Brummen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 maart 2023 in zaak nr. 21/701 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Brummen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2018 heeft het college het verzoek van [appellanten] om handhavend op te treden tegen de erfafscheiding op het perceel aan de [locatie 1] in Hall afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2021 heeft het college, opnieuw beslissend, het door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 12 december 2018 in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 1 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2025, waar [appellanten], en het college, vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat in Deventer, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partijen], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandverlener in Utrecht, gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 12 december 2018. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellanten] wonen aan de [locatie 2] in Hall. Daarnaast ligt het perceel van de buren aan de [locatie 1] in Hall (hierna: het perceel). Op het perceel staat een woning met een dakoverstek (hierna: de woning). Als erfafscheiding tussen [locatie 2] en het perceel staat een schutting. De schutting staat volledig op het perceel. [appellanten] hebben het college gevraagd om handhavend op te treden tegen de schutting, omdat een deel ervan zonder de volgens hen benodigde omgevingsvergunning is geplaatst omdat die hoger is dan 1 m. Het college heeft dat verzoek bij het besluit van 12 december 2018 afgewezen. Volgens het college was de schutting vergunningvrij en was er geen overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Bij uitspraak van 13 november 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het standpunt van het college onjuist is. Ook heeft de rechtbank het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Het college heeft hierna metingen laten verrichten door een toezichthouder van de gemeente. Inmiddels waren [partijen] in de woning op het perceel [locatie 1] komen wonen. Uit het inspectierapport van 16 december 2020, opgesteld naar aanleiding van de metingen, volgt dat het deel van de schutting voor de voorgevellijn inmiddels was verwijderd. Bij nieuw besluit op bezwaar van 5 januari 2021 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 12 december 2018 met een aanvullende motivering gehandhaafd. De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 maart 2023 geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen overtreding is. Hiermee zijn [appellanten] het niet eens.
Wettelijk kader
3.       Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo luidde, voor zover hier van belang: "Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk."
Artikel 2.3a luidde, voor zover hier van belang: "1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
2. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien voor het bouwen van het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, geen omgevingsvergunning is of was vereist […]."
Hoger beroep
Onzorgvuldig inspectierapport?
4.       [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het inspectierapport onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat er wel degelijk een overtreding aanwezig is. Daartoe voeren zij aan dat in het inspectierapport onvoldoende inzichtelijk is gemaakt hoe de toezichthouder heeft gemeten. Volgens [appellanten] is door het overstek op de foto’s niet duidelijk te zien of de toezichthouder daadwerkelijk in het verlengde van de voorgevel en daarmee de voorgevel(rooi)lijn heeft gemeten. [appellanten] stellen op grond van eigen metingen dat een deel van de schutting nog altijd tussen de 35 en 20 cm voorbij de voorgevel(rooi)lijn ligt. Daarmee zou er nog steeds een overtreding zijn.
4.1.    In dit geval ligt de voorgevel(rooi)lijn niet in het verlengde van het dakoverstek, maar in het verlengde van de voorgevel. Dat is tussen partijen niet in geschil. Voor deze lijn mogen geen bouwwerken, hoger dan 1 m aanwezig zijn.
4.2.    Bij het besluit op bezwaar van 5 januari 2021 heeft het college de bevindingen van een toezichthouder betrokken die het perceel op 18 november 2020 en 16 december 2020 heeft bezocht. In het inspectierapport van die laatste bezichtiging staat dat er geen schutting meer voor de voorgevelrooilijn aanwezig is. De metingen van 18 november 2020 zijn daarbij betrokken. De inspectierapporten zijn voorzien van foto’s en een situatieschets. Het college heeft op de zitting van de rechtbank toegelicht dat daaruit blijkt dat de toezichthouder een lijn evenwijdig aan de voorgevel heeft getrokken en dat deze lijn is doorgetrokken richting de schutting, waarbij het dakoverstek niet is meegenomen. Het college heeft deze toelichting op de zitting van de Afdeling herhaald.
De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat het college aldus op een voldoende juiste en inzichtelijke manier de ligging van de voorgevel(rooi)lijn heeft bepaald ten opzichte van de schutting. Aan de twee eigen metingen van [appellanten] hecht de Afdeling niet de waarde die zij daaraan verbonden willen zien, onder meer omdat daaruit niet voldoende betrouwbaar blijkt of er evenwijdig aan de voorgevel is gemeten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen overtreding meer was.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025
672-1138