ECLI:NL:RVS:2025:402

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
202305732/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de weigering van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een kavelpad in De Bilt

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt om een omgevingsvergunning te verlenen voor de aanleg van een kavelpad op de percelen Maartensdijk, sectie N, nummers 2780 en 2782 te Hollandsche Rading. De aanvraag voor de aanleg van het kavelpad werd ingediend op 10 augustus 2021, maar het college weigerde deze op 7 januari 2022, omdat het kavelpad niet zou zijn aangelegd met het oog op gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Het college oordeelde dat het kavelpad niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan, dat een agrarisch gebruik vereiste.

Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 16 december 2022, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2023 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 januari 2025 is de zaak behandeld, maar geen van de partijen was aanwezig.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 5 februari 2025 geoordeeld dat het college terecht heeft aangenomen dat het kavelpad niet uitsluitend voor agrarische doeleinden zal worden gebruikt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van [appellant] die stelden dat het kavelpad wel degelijk agrarisch gebruikt kan worden, niet gehonoreerd. De Afdeling bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de weigering van de vergunning rechtmatig was. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305732/1/R4.
Datum uitspraak: 5 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Hollandsche Rading, gemeente De Bilt,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 19 juli 2023 in zaak nr. 23/668 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van De Bilt (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2022 heeft het college de aanvraag van [appellant] van 10 augustus 2021 voor de aanleg van een kavelpad op de percelen kadastraal aangeduid Maartensdijk, sectie N, nummers 2780 en 2782 te Hollandsche Rading, gemeente De Bilt, geweigerd te verlenen.
Bij besluit van 16 december 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 16 januari 2025, waar geen der partijen is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 10 augustus 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] heeft een aanvraag ingediend voor de aanleg van een kavelpad op de percelen kadastraal aangeduid Maartensdijk, sectie N, nummers 2780 en 2782. De percelen liggen achter de Tolakkerweg 144 tot en met 154 te Hollandsche Rading, gemeente De Bilt. In de aanvraag is vermeld dat het gaat om het aanleggen van een kavelpad voor landbouwvoertuigen. [appellant] woont aan de [locatie] te Hollandsche Rading, gemeente De Bilt. Het college heeft de vergunning geweigerd, omdat naar het oordeel van het college het kavelpad niet met het oog op gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende landbouwvoertuigen wordt aangelegd.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard, omdat redelijkerwijs valt aan te nemen dat het kavelpad uitsluitend, of in elk geval mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de agrarische bestemming voorziet en om die reden sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het kavelpad bestaat uit sierbestrating, 1,6 m breed is en daarmee te smal is voor een landbouwvoertuig én aansluitingen heeft op de achtertuinen van de woningen aan de Tolakkerweg 144 tot en met 154. Dat een klein landbouwvoertuig wél gebruik kan maken van het pad en een gebruiksovereenkomst is overgelegd voor het perceel Maartensdijk N2782 doet hieraan niet af, mede omdat het bedoelde perceel ook reeds anderszins is ontsloten.
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de overige beroepsgronden, waaronder de grond over vergunningverlening ten aanzien van het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, geen bespreking behoeven.
Hoger beroepsgronden
4.       [appellant] betoogt dat het kavelpad wél dient ter ontsluiting van en gebruik van landbouwgronden en breed genoeg is om daarvoor door landbouwvoertuigen te worden gebruikt. [appellant] wijst daarbij op een grondgebruiksovereenkomst en foto’s, waaraan de rechtbank ten onrechte voorbij zou zijn gegaan. Verder zou het bestemmingsplan het gebruik van het kavelpad door [appellant] ook toestaan. Ten slotte is [appellant] van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgronden deels onbesproken heeft gelaten. Volgens [appellant] had de rechtbank in elk geval, op grond van artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo moeten vaststellen dat het college had moeten beoordelen of voor het aangevraagde kavelpad een afwijkingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kon worden verleend.
Agrarisch gebruik van het kavelpad?
5.       De aanvraag voor het kavelpad ziet op de percelen Maartensdijk, sectie N, nummers 2780 en 2782. Het bestemmingsplan "Buitengebied Maartensdijk 2012" was ten tijde van het besluit van 16 december 2022 het van kracht zijnde bestemmingsplan en de genoemde percelen hebben, voor zover relevant, krachtens dat bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden-2". Volgens artikel 4.1 zijn de gronden -kort gezegd- bestemd voor een agrarisch bedrijf en is het op grond van artikel 4.6 verboden, voor zover hier relevant, om zonder of in afwijking van een vergunning werken en werkzaamheden uit te voeren, waaronder het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en andere oppervlakteverhardingen. Een agrarisch bedrijf bedoeld in artikel 4.1 is volgens de begripsomschrijving van artikel 1.8 een reëel en volwaardig bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
5.1.    De Afdeling overweegt dat op grond van het bestemmingsplan en meer in het bijzonder de artikelen 4.1 en 4.6 de aanleg van een kavelpad kan worden vergund als dat kavelpad ten dienste staat van een agrarisch bedrijf. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de aanvraag, de uitvoering van het kavelpad en de breedte van het kavelpad, maar ook de reeds bestaande ontsluiting van perceel Maartensdijk N2782 waarop de grondgebruikersovereenkomst ziet, het college redelijkerwijs mocht aannemen dat het kavelpad uitsluitend, of in elk geval mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet en om die reden sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
5.2.    In dit kader overweegt de Afdeling voorts, dat weliswaar in artikel 4.1, aanhef en onder x, van de planregels is opgenomen dat zijn toegestaan "ontsluitingswegen en -paden ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’", maar niet alleen ziet de aanvraag daar niet op maar bovendien ziet dit onderdeel van artikel 4.1 op een bij de bestemming behorend gebruik, zoals bepaald in artikel 4.1, onder a tot en met t. Dit blijkt uit artikel 4.1 na onderdeel t waar staat ‘inclusief bijbehorende’ en daarvan is geen sprake.
Het betoog slaagt niet.
Rol gebruikersovereenkomst en foto’s
6.       In het verlengde van het hiervoor gestelde is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank anders dan [appellant] stelt niet voorbij is gegaan aan de in de procedure bij de rechtbank overgelegde grondgebruiksovereenkomst en foto’s en meer specifiek, zoals blijkt uit het hoger beroep van [appellant], de schriftelijke reactie van [appellant] van 5 juni 2021. Zo heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak in rechtsoverweging 7 de genoemde grondgebruikersovereenkomst expliciet aangehaald en besproken, waarmee vaststaat dat het bedoelde stuk van 5 juni 2021 en derhalve ook de foto’s zijn meegenomen door de rechtbank. Ook het proces verbaal van de zitting bij de rechtbank geeft blijk van   bespreking van de feitelijke situatie, de aanvraag, de uitvoering van het pad en de gebruikersovereenkomst.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met art. 2.11, lid 2 en 2.1, lid 1 onder c Wabo?
7.       Het standpunt van [appellant], dat in het geval de aanvraag in strijd zou zijn met het bestemmingsplan het college had moeten afwegen of alsnog een vergunning had kunnen worden verleend voor een kavelpad ten dienste van de bestemming Wonen en ter ontsluiting van de woningen aan de Tolakkerweg 144 tot en met 154 deelt de Afdeling niet. Weliswaar staat in artikel art. 2.11, tweede lid, van de Wabo dat een aanvraag in strijd met het bestemmingsplan mede moet worden aangemerkt als een aanvraag voor een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo, maar in de situatie van [appellant] is sprake van een aanvraag voor een agrarisch kavelpad, waarvan het college redelijkerwijs mocht aannemen dat het kavelpad uitsluitend, of in elk geval mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet en om die reden sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Het kavelpad is dus niet, en ook niet mede aangevraagd ten dienste van de bestemming "Wonen". Wat het voorgestane aangepaste gebruik is van het kavelpad is verder niet onderbouwd en de vermeende en summiere aanvulling van de aanvraag tijdens de bezwaarfase, voor zover al mogelijk, volstaat daartoe in elk geval niet. Daardoor heeft het college terecht afgezien van de toepassing van artikel 2.11, tweede lid van de Wabo, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen in rechtsoverweging 9. De rechtbank mocht derhalve de overige gronden die door [appellant] waren aangevoerd in beroep buiten bespreking laten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Duijvenbode, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Duijvenbode
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025
1081