ECLI:NL:RVS:2025:3966
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG). De aanvraag werd op 10 oktober 2022 ingediend, waarbij [appellant] aangaf dat hij door een auto was aangereden en lichamelijk en geestelijk letsel had opgelopen. De CSG heeft de aanvraag op 1 februari 2023 afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat het letsel was veroorzaakt door een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, zoals vereist volgens artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing werd op 3 juli 2023 ongegrond verklaard.
De rechtbank Gelderland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 5 juni 2024, waarop [appellant] in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge uitspraak op 8 augustus 2025 bevestigde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat uit het hoger beroep niet was gebleken dat de rechtbank een onjuist oordeel had geveld. Hoewel de bestuurder van de auto roekeloos rijgedrag vertoonde, was niet aangetoond dat [appellant] slachtoffer was van een opzettelijk geweldsmisdrijf. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de CSG werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.