202407282/2/R4.
Datum uitspraak: 4 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
Camping de Konijnenberg B.V., gevestigd in Harderwijk,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 22 oktober 2024 in zaken nrs. 24/4807 en 24/4808 in het geding tussen:
de Konijnenberg
en
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft het college de Konijnenberg onder oplegging van een dwangsom gelast het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel kadastraal bekend gemeente Harderwijk, sectie D, nummer 11491, aan de Korhoenlaan 2 te Harderwijk (hierna: het perceel), bestaande uit het (laten) gebruiken van het perceel en de daarop aanwezige opstallen voor huisvesting van personen die daarvandaan naar hun werk gaan en/of gebruiken als centrum van hun sociaal maatschappelijk leven, te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 5 juni 2024 heeft het college het door de Konijnenberg daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2024 heeft de rechtbank het door de Konijnenberg daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juni 2024 gedeeltelijk vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank het besluit van 23 oktober 2023 herroepen voor zover de Konijnenberg is gelast het (laten) gebruiken van het perceel en de daarop aanwezige opstallen voor huisvesting van personen die daarvandaan naar hun werk gaan en/of gebruiken als centrum van hun sociaal maatschappelijk leven, te beëindigen en beëindigd te houden. De rechtbank heeft bepaald dat de last op dit onderdeel komt te luiden dat de Konijnenberg wordt gelast: het strijdig gebruik, bestaande uit het (laten) gebruiken van het perceel en de daarop aanwezige opstallen voor permanente bewoning, te beëindigen en beëindigd te houden. Zij heeft verder bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 5 juni 2024, voor zover dat besluit is vernietigd vanwege de formulering van de last.
Tegen deze uitspraak heeft de Konijnenberg hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft de Konijnenberg de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Konijnenberg heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op een zitting op 16 januari 2025, waar de Konijnenberg, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat in Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door P.H.J. de Jonge, zijn verschenen.
Overwegingen
Vooraf
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel en niet bindend in de bodemprocedure
Inleiding
3. Op een aantal dagen in april en mei 2023 hebben toezichthouders van de gemeente controles verricht op het perceel naar het eventueel in strijd met de op het perceel geldende bestemmingsplannen "Buitengebied 2014" en "Veegplan Buitengebied" gebruiken van opstallen. Het perceel is onderdeel van een camping. Op het perceel zijn onder andere stacaravans en huisjes aanwezig.
Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft het college aan de Konijnenberg een last onder dwangsom opgelegd. De dwangsom bedraagt € 10.000,00 per maand of een gedeelte daarvan tot een maximumbedrag van € 60.000,00.
Bij besluit van 5 juni 2024 heeft het college het door de Konijnenberg daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2024 heeft de rechtbank het door de Konijnenberg daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Voor een verdere weergave van de uitspraak van de rechtbank wordt verwezen naar het procesverloop.
De Koningenberg heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Zij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter is, anders dan het standpunt van het college, van oordeel dat de Konijnenberg een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. De begunstigingstermijn is weliswaar verlopen, maar de in het bij besluit van 23 oktober 2023 opgenomen maximale dwangsom is nog niet volledig verbeurd.
Beoordeling van het verzoek
5. De door de Konijnenberg aangevoerde gronden tegen de uitspraak van de rechtbank lenen zich niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningprocedure. De vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling, zal de voorzieningenrechter daarom beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
Belangenafweging
6. Het belang van de Konijnenberg is erin gelegen dat zij voorlopig geen dwangsommen verbeurt en daardoor geen financieel risico loopt. Verder heeft zij gewezen op een brief van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 19 december 2024, gericht aan colleges van burgemeester en wethouders in Nederland. In die brief worden deze colleges kort gezegd aangespoord om, in afwachting van een nader op te stellen instructieregel, vooralsnog niet handhavend op te treden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen. Als het besluit wordt geschorst kan de besluitvorming van het college worden afgewacht, zonder dat verdere dwangsommen worden verbeurd.
Het college heeft erop gewezen dat het ongestoord kunnen voortzetten van de overtreding ondergeschikt is aan het algemeen belang dat gediend is bij handhaving van de geldende planvoorschriften. Het heeft op de zitting verder toegelicht dat er door het college nog geen standpunt is ingenomen over de brief van de Minister. Er is toegelicht dat ook als het college zal handelen overeenkomstig de brief van de Minister, dit waarschijnlijk zal betekenen dat de personen die permanent wonen in de opstallen op het perceel een vergunning moeten aanvragen, maar dat dat niet per definitie tot gevolg zal hebben dat de bij besluit van 23 oktober 2023 opgelegde last onrechtmatig is.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende afweging. In de door de Konijnenberg gestelde financiële belangen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor schorsing van het besluit van 23 oktober 2023. Door de Konijnenberg is niet aan de hand van stukken onderbouwd dat zij door het verbeuren van de in het besluit van 23 oktober 2023 opgenomen dwangsommen een financieel risico loopt. Ook in het door de Konijnenberg gestelde over de brief van de Minister van 19 december 2024 ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Die brief dateert van na de besluiten van 23 oktober 2023 en 5 juni 2024 en van na de uitspraak van de rechtbank van 22 oktober 2024 en kan de rechtmatigheid daarvan in zoverre niet aantasten.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Kaajan
voorzieningenrechter
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2025