202402228/1/A3.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 28 maart 2024 in zaken nrs. 24/394 en 24/1553 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2023 heeft de korpschef van de politie het aan [appellant] verleende wapenverlof ingetrokken.
Bij besluit van 15 februari 2024 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.J. Grasmeijer, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.L. de Gier, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] beschikte over een wapenverlof. Het wapenverlof was geldig tot en met 30 juni 2024. Op 21 september 2023 heeft [appellant] aangifte gedaan bij de politie vanwege bedreiging met de dood. [appellant] heeft gehoord dat iemand een opdracht heeft gegeven om hem te liquideren. [appellant] vermoedt dat het gaat om een persoon die hij van zijn werk kent.
1.1. Naar aanleiding van de aangifte heeft [appellant] met de politie afgesproken dat hij zijn wapen op 26 september 2023 zou inleveren. [appellant] heeft daarna per e-mail laten weten hiervan af te zien. De korpschef heeft vervolgens op 26 september 2023 het wapenverlof van [appellant] met spoed ingetrokken, omdat er volgens de korpschef aanwijzingen zijn dat het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer aan hem kan worden toevertrouwd. Op dezelfde dag heeft de politie het wapenverlof in ontvangst genomen en het wapen in bewaring genomen.
Wettelijk kader
2. De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Uitspraak rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht niet tot gegrondverklaring van het administratief beroep is overgegaan vanwege de wijziging van de intrekkingsgrond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet wapens en munitie 2019 (hierna: Wwm) naar artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm. Daartoe overweegt de rechtbank dat sprake is van een kennelijke verschrijving, omdat de korpschef in het besluit van 26 september 2023 de situatie beschrijft zoals genoemd in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm. Verder overweegt de rechtbank dat de minister aan de intrekking een andere grondslag had mogen toekennen als geen sprake zou zijn van een kennelijke verschrijving. Bij administratief beroep vindt namelijk een volledige heroverweging van het besluit plaats.
3.1. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister zich op basis van de Circulaire wapens en munitie 2019 (hierna: Cwm) redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het houden van wapens en munitie niet langer aan [appellant] kan worden toevertrouwd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat met de verklaringen van [appellant] uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aangifte voldoende is geobjectiveerd dat hij onder sterke psychische druk staat en dat sprake is van stressvolle omstandigheden. Volgens de rechtbank is dit voldoende voor het aannemen van geringe twijfel aan het kunnen toevertrouwen van wapens en munitie en is het niet nodig dat deze geringe twijfel op specifieke kenmerken van [appellant] is gebaseerd. Met het staken van het onderzoek van de politie naar de bedreiging is volgens de rechtbank de geringe twijfel niet weggenomen, omdat dit niet betekent dat [appellant] niet langer onder psychische druk staat. De rechtbank overweegt verder dat [appellant] geen verklaring van een arts of psycholoog heeft overgelegd waaruit blijkt dat [appellant] niet langer onder psychische druk staat en de minister een verklaring daarom niet heeft kunnen meewegen bij de beoordeling van geringe twijfel aan het kunnen toevertrouwen van wapens en munitie.
3.2. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de intrekking van het wapenverlof niet in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel. Volgens de rechtbank is [appellant] namelijk in de gelegenheid gesteld het wapen op vrijwillige basis bij de politie in bewaring te geven, maar heeft hij er zelf voor gekozen hier geen gevolg aan te geven. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat gelet op de inhoud van de aangifte er ook na het staken van het onderzoek door de politie nog steeds sprake is van geringe twijfel aan het kunnen toevertrouwen van wapens en munitie.
Beoordeling van het hoger beroep
4. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4, 4.1, 6 tot en met 6.6 en 8 tot en met 8.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de minister redelijkerwijs het wapenverlof op grond van het proces-verbaal van aangifte heeft kunnen intrekken. De stressvolle omstandigheden die daaruit blijken, zijn op zichzelf al voldoende voor het oordeel dat [appellant] onder sterke psychische druk staat en om daar, gelet op de in de bijlage bij deze uitspraak geciteerde tekst van de Cwm, de intrekking van het wapenverlof op te baseren.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
1171-802
BIJLAGE wettelijk kader
Wet wapens en munitie
Artikel 7
[…]
2. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:
[…]
b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
[…]
f. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.
Circulaire wapens en munitie 2019
Bijzonder deel (B)
1.1 Algemeen
[…]
Het tweede lid van artikel 7 stelt dat de in de WWM genoemde vergunningen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan, door het bestuursorgaan of de Minister van Justitie en Veiligheid kunnen worden gewijzigd of ingetrokken indien (onder meer) er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd of in geval van misbruik daarvan dan wel van wapens of munitie.
[…]
‘Vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ zijn twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
1.2 Invulling van het ‘vrees voor misbruik’-criterium
[…]
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben.
[…]
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering - ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State - voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten) Algemeen
Vrees voor misbruik kan ook worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten.
In zijn algemeenheid geldt dat tegen een aanvrager (houder) bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd.
[…]
Psychische gesteldheid
In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die - door oorzaken van zowel interne, als externe aard - onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Indien de aanvrager of vergunninghouder - in tegenstelling tot de korpschef - van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd dan dient hij dit aan te tonen middels een schriftelijke verklaring van een arts/psychiater. Uit deze verklaring moet duidelijk blijken dat de arts/psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet (langer) een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Een dergelijke verklaring wordt dan in de beoordeling betrokken, maar daaraan hoeft niet altijd doorslaggevende betekenis te worden toegekend. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo mag van iemand die recent nog onder behandeling was in verband met zijn psychische gesteldheid, worden verwacht dat hij over een langere periode aantoont dat zijn psychische gesteldheid niet meer aan het bezit van wapens en munitie in de weg staat.
Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn:
• Klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname, forensische zorg en suïcidale gedachten);
• Stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden);
• Specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie voor geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).
Deze risicofactoren worden in het aanvraagproces in ieder geval meegewogen. Daarbij gaat het niet zozeer om de klinische kant van de psychische aandoening, maar veel meer om het risico dat de aandoening inhoudt voor risicovol gedrag.