ECLI:NL:RVS:2025:3823

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
202500364/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locaties voor afvalinzameling in Middelburg en de gevolgen voor appellant

Op 16 juli 2024 heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelburg twee locaties aangewezen voor afvalinzameling, bedoeld voor twee nieuw te bouwen woongebouwen met in totaal 90 appartementen in de Mortiere wijk. Appellant, wonend nabij deze locaties, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanwijzing, vrezend voor negatieve hydrologische gevolgen op zijn perceel. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard, maar het besluit van 16 juli 2024 onder aanvullende motivering in stand gelaten. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 17 april 2025 is de zaak behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was door mr. D.J. Cremer en J.A.W. de Wolf.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de aanwijzing van de locaties voor afvalinzameling gerechtvaardigd is. Het college heeft een hydrologisch onderzoek laten uitvoeren door Arcadis, waaruit bleek dat de inzamelvoorzieningen geen negatieve gevolgen zouden hebben voor het perceel van appellant. Appellant betoogde dat de inzamelvoorzieningen niet nodig zijn, omdat de appartementen mogelijk niet gerealiseerd worden, maar de Afdeling oordeelde dat het college er op basis van de aanvraag voor een omgevingsvergunning van mocht uitgaan dat de appartementen daadwerkelijk gebouwd zouden worden.

Daarnaast heeft appellant betoogd dat Arcadis zich ten onrechte heeft beperkt tot de hydrologische gevolgen van de containers zonder de effecten van andere ingrepen in de omgeving te betrekken. De Afdeling oordeelde dat het college in beginsel mag afgaan op het advies van deskundigen en dat appellant geen concrete argumenten heeft aangedragen om het advies van Arcadis te weerleggen. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard, waarbij het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202500364/1/R1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Middelburg,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2024 heeft het college de locatie tegenover Eddy Boydstraat 28 en de locatie tegenover Eendrachtsweg 57 in Middelburg aangewezen als locaties voor afvalinzameling.
Bij besluit van 10 december 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 16 juli 2024 onder aanvullende motivering in stand gelaten.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.J. Cremer, advocaat te Middelburg, en J.A.W. de Wolf, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Bij besluit van 16 juli 2024 heeft het college de locatie tegenover Eddy Boydstraat 28 en de locatie tegenover Eendrachtsweg 57 aangewezen als locaties voor afvalinzameling. Deze inzamelvoorzieningen zijn bedoeld voor twee te realiseren woongebouwen met in totaal 90 appartementen in de nieuwbouwwoonwijk Mortiere in Middelburg. Op beide locaties gaat het om de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer, een ondergrondse container voor PMD-afval en een Groente en Fruitafval (GF)-zuil.
[appellant] woont op het perceel [locatie], in nabijheid van de aangewezen locaties en is het niet eens met de aanwijzing van deze locaties. Hij vreest voor negatieve hydrologische gevolgen op zijn perceel.
Naar aanleiding van het door [appellant] tegen het besluit van 16 juli 2024 gemaakte bezwaar heeft het college Arcadis laten onderzoeken wat de hydrologische gevolgen zijn van de plaatsing van de inzamelvoorzieningen. Arcadis heeft geconcludeerd dat de plaatsing van de inzamelvoorzieningen geen hydrologische gevolgen heeft voor het perceel van [appellant]. Dit omdat de hydrologische gevolgen beperkt blijven tot de directe omgeving van de locaties, zo staat in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende memo van Arcadis.
2.       [appellant] betoogt dat het plaatsen van de inzamelvoorzieningen niet nodig is, omdat niet zeker is of de appartementen waar ze voor bedoeld zijn, daadwerkelijk worden gerealiseerd.
2.1.    Er is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van de twee woongebouwen waar de inzamelvoorzieningen voor bedoeld zijn. Het college is van plan om de omgevingsvergunning te verlenen en heeft dit voornemen ook bekendgemaakt in het Gemeenteblad van 24 januari 2025, nr. 30140. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college er ten tijde van de besluitvorming niet van mocht uitgaan dat de appartementen daadwerkelijk worden gerealiseerd. Overigens heeft het college toegelicht dat als er geen appartementen worden gebouwd, de inzamelvoorzieningen niet nodig zijn en deze ook niet worden geplaatst.
Het betoog slaagt niet.
3.       [appellant] betoogt dat Arcadis zich in de memo ten onrechte heeft beperkt tot een beschrijving van de hydrologische gevolgen van de containers zonder daarbij de effecten van alle ingrepen in de omgeving van het perceel van [appellant] te betrekken. Dit is niet in lijn met wat de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:44, namelijk dat niet alleen de hydrologische gevolgen van een bouwplan op omliggende gronden op zichzelf moeten worden beschouwd, maar in samenhang met de hydrologische gevolgen van dat bouwplan op omliggende gronden als gevolg van het realiseren van andere al geplande of al gebouwde woningen of andere bouwwerken.
[appellant] stelt verder dat zijn perceel in het verleden door middel van een open verbinding tussen de sloot langs de Eendrachtsweg en de Mannezeesche Watergang kon afwateren. Maar juist op de plek waar deze open verbinding volgens hem hersteld zou moeten worden, tegenover Eendrachtsweg 57, zijn inzamelvoorzieningen voorzien.
3.1.    In wat [appellant] aanvoert over de memo van Arcadis die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, wordt geen reden gezien om de daarin getrokken conclusies onjuist te achten. Het college mag in beginsel afgaan op het advies van een deskundige. [appellant] heeft geen concrete en inhoudelijke argumenten aangevoerd waarom het advies ondeugdelijk is, onvolledig is of gebaseerd zou zijn op verkeerde uitgangspunten. Hij heeft weliswaar een stuk overgelegd van Faktor Civil Engineering B.V. over scheurvorming en zettingen en een opnamerapport van Bouwraadhuis. Maar deze stukken gaan niet over de gevolgen van plaatsing en het gebruik van de inzamelvoorzieningen. Onder die omstandigheden ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het standpunt van het college dat er geen (nadelige) hydrologische gevolgen zijn op het perceel van [appellant] als gevolg van de inzamelvoorzieningen, onjuist is.
Het college heeft toegelicht dat er op de locatie tegenover Eendrachtsweg 57 geen open waterverbinding is beoogd naar de Mannezeesche Watergang. Daarom stelt het college zich op het standpunt dat de stelling van [appellant] in zoverre feitelijke grondslag mist. De Afdeling geeft het college hierin gelijk, omdat de Afdeling onder 23 van de uitspraak van 10 januari 2024 is ingegaan op de door [appellant] voorgestelde open verbinding van de watergang langs de Eendrachtsweg met de Mannezeesche Watergang. De Afdeling heeft de toelichting van het college daarover niet onaannemelijk geacht. Het college had namelijk gesteld dat een open verbinding op zichzelf mogelijk is, maar dat de afvoermogelijkheid daardoor niet toeneemt en een open verbinding juist meer risico’s zou opleveren voor [appellant]. Dit omdat volgens het college, wanneer het peil in de Mannezeesche Watergang hoger is dan het peil in de watergang langs de Eendrachtsweg bij het perceel van [appellant], het water zal afstromen naar deze laatste watergang. Gelet hierop acht de Afdeling het wat betreft het plaatsen van inzamelvoorzieningen op de locatie tegenover Eendrachtsweg 57, niet voor de hand liggend dat hier een open verbinding moet worden gerealiseerd. Ook is er niet voor deze maatregel gekozen in de omgevingsvergunningen voor Mortiere fases 9B, 9D en 9E, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3667. Bovendien heeft het college toegelicht dat het niet onmogelijk is om de inzamelvoorzieningen in de toekomst te verwijderen, als dat in de toekomst nodig blijkt. Het college kan dan een nieuw aanwijzingsbesluit nemen voor een andere locatie, waartegen [appellant] ook weer rechtsmiddelen kan aanwenden.
De betogen slagen niet.
4.       Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, zoals over de deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Arcadis, over een civielrechtelijke procedure over in het verleden ontstane schade en over zelfrealisatie van woningen op zijn perceel, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aangewezen locaties niet geschikt mocht achten.
5.       Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college de aangewezen locaties geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van inzamelvoorzieningen.
6.       Het beroep is ongegrond.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Janse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
855