ECLI:NL:RVS:2025:372

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
202500065/1/V1 en 202500065/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.J.M. Ristra-Peeters
  • F.W. de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking verblijfsvergunning vreemdeling

Op 31 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in 2022 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar deze werd op 10 november 2022 ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Tevens werd haar aanvraag voor een nieuwe verblijfsvergunning afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing op 12 december 2024, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de voorzieningenrechter nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, in tegenwoordigheid van griffier mr. F.W. de Lange, en werd openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.

Uitspraak

202500065/1/V1 en 202500065/2/V1.
Datum uitspraak: 31 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 december 2024 in zaak nr. NL24.25319 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2024 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat in Den Haag, hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De voorzieningenrechter van de Afdeling neemt de motivering onder 5 tot en met 5.3 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
voorzieningenrechter
w.g. De Lange
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025
999