ECLI:NL:RVS:2025:3682

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
202204928/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek Autoriteit Persoonsgegevens met betrekking tot gegevensbewaring door GGNet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 27 juli 2022 het beroep van [appellante] tegen de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ongegrond verklaarde. De AP had eerder, op 12 juli 2019, een handhavingsverzoek van [appellante] afgewezen en dit besluit werd in een later bezwaar op 25 juni 2020 door de AP bevestigd. De zaak draait om de vraag of GGNet, een organisatie die specialistische zorg biedt aan mensen met psychische aandoeningen, de aantekening van het verwijderverzoek van [appellante] mocht bewaren. De rechtbank oordeelde dat de AP terecht had geconcludeerd dat GGNet de aantekening mocht bewaren, omdat dit noodzakelijk was voor het beheer van de gezondheidszorgdiensten en in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de AP handhavend had moeten optreden, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat de AP geen overtreding heeft vastgesteld en dat GGNet de aantekening rechtmatig heeft bewaard. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel van [appellante] terecht afgewezen, omdat er geen sprake was van een overtreding die handhaving rechtvaardigde.

Uitspraak

202204928/1/A3.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 juli 2022 in zaak nr. 20/4225 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Autoriteit Persoonsgegevens.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2019 heeft de AP het handhavingsverzoek van [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2020 heeft de AP het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De AP heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 juli 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.A.B.H.M. Willemse, advocaat in Ulft, en de AP, vertegenwoordigd door mr. W. van Steenbergen en mr. J.M.A. Koster, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en verwezen naar een meervoudige kamer.
De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 8 april 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.A.B.H.M. Willemse, advocaat in Ulft, en de AP, vertegenwoordigd door mr. W. van Steenbergen en mr. J.M.A. Koster, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] heeft een verzoek bij de AP ingediend om handhavend op te treden tegen GGNet vanwege het bewaren van een aantekening van het verzoek van [appellante] aan GGNet om haar medisch dossier te verwijderen.
2.       GGNet is een organisatie die specialistische zorg biedt aan mensen met psychische aandoeningen. [appellante] is door haar huisarts verwezen naar GGNet. GGNet heeft daarom het medisch dossier van [appellante] onder zich gehad. Na een intakegesprek tussen [appellante] en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van GGNet heeft [appellante] GGNet verzocht om haar medisch dossier te verwijderen, omdat zij geen behandeling wilde. GGNet heeft het medisch dossier van [appellante] verwijderd en haar hierover geïnformeerd. GGNet heeft een aantekening gemaakt van het verwijderverzoek. [appellante] is het hier niet mee eens en wil dat deze aantekening wordt verwijderd uit het systeem van GGNet.
3.       In hoger beroep is alleen nog in geschil of de rechtbank de AP terecht heeft gevolgd in haar conclusie dat GGNet de aantekening van het verwijderverzoek van [appellante] mag bewaren en zij daarom terecht heeft afgezien van handhaving.
Uitspraak van de rechtbank
4.       Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van [appellante] op het recht op gegevenswissing als bedoeld in artikel 17 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: de AVG) niet. In artikel 17, derde lid, aanhef en onder c, van de AVG staat namelijk dat dit recht niet van toepassing is indien de verwerking noodzakelijk is om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, tweede lid, aanhef en onder h, van de AVG.
5.       De rechtbank ziet in de gedingstukken waarnaar [appellante] verwijst geen expliciete toezeggingen of andere uitlatingen die erop wijzen dat de AP GGNet zou verplichten de aantekening te verwijderen. De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel daarom niet slaagt.
Gronden en beoordeling hoger beroep
6.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de AP handhavend had moeten optreden tegen GGNet, omdat GGNet de aantekening van het verwijderverzoek had moeten verwijderen. De aantekening van het verwijderverzoek is volgens [appellante] niet noodzakelijk voor het beheer van de gezondheidsdiensten van GGNet. Het is onwaarschijnlijk dat GGNet zich nog zal moeten verantwoorden naar de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) gezien het grote tijdsverloop in deze procedure. De rechtbank heeft de AP ten onrechte in haar standpunt gevolgd dat GGNet een dossier- en bewaarplicht heeft. Er is geen overeenkomst inzake geneeskundige behandeling (hierna: behandelingsovereenkomst) tot stand gekomen tussen [appellante] en GGNet, aldus [appellante].
6.1.    Artikel 9 van de AVG luidt:
"1. Verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn verboden.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
(…)
h) de verwerking is noodzakelijk voor doeleinden van preventieve of arbeidsgeneeskunde, voor de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van de werknemer, medische diagnosen, het verstrekken van gezondheidszorg of sociale diensten of behandelingen dan wel het beheren van gezondheidszorgstelsels en -diensten of sociale stelsels en diensten, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, of uit hoofde van een overeenkomst met een gezondheidswerker en behoudens de in lid 3 genoemde voorwaarden en waarborgen;
(…)".
Ingevolge artikel 17, derde lid, aanhef en onder c, van de AVG zijn het eerste en tweede lid van artikel 17 van de AVG (recht op gegevenswissing) niet van toepassing om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, tweede lid, aanhef en onder h, van de AVG.
6.2.    Niet in geschil is dat de aantekening van het verwijderverzoek een bijzonder persoonsgegeven is zoals bedoeld in artikel 9 van de AVG. Dat betekent dat GGNet de aantekening in beginsel niet mag verwerken, tenzij er een uitzondering uit het tweede lid van toepassing is. De AP stelt zich op het standpunt dat de aantekening van het verwijderverzoek mag worden bewaard, omdat het noodzakelijk is voor het beheer van de gezondheidszorgdiensten van GGNet en uit hoofde van een overeenkomst met een gezondheidswerker zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder h, van de AVG.
6.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de AP zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het vastleggen van de aantekening noodzakelijk is voor het beheer van de gezondheidszorgdiensten van GGNet zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder h, van de AVG. GGNet zal tegenover toezichthouders, zoals de IGJ, zorgverzekeraars en de AP, in voorkomende gevallen moeten kunnen verantwoorden waarom zij bepaalde medische dossiers niet meer onder zich heeft. De Afdeling volgt de stelling van [appellante] dat er geen controles zullen plaatsvinden vanwege het tijdsverloop in de procedure en het achterwege blijven van het indienen van declaraties daarom niet.
Is de grondslag voor deze verwerking neergelegd in Unierecht of lidstatelijk recht als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder h, van de AVG?
6.4.    Artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luidt:
1. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling - in deze afdeling verder aangeduid als de behandelingsovereenkomst - is de overeenkomst waarbij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, de hulpverlener, zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde. Degene op wiens persoon de handelingen rechtstreeks betrekking hebben wordt verder aangeduid als de patiënt.
2. Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:
a.       alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen - rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;
b.       andere dan de onder a bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid.
3. Tot de handelingen, bedoeld in lid 1, worden mede gerekend het in het kader daarvan verplegen en verzorgen van de patiënt en het overigens rechtstreeks ten behoeve van de patiënt voorzien in de materiële omstandigheden waaronder die handelingen kunnen worden verricht.
[…]".
Artikel 7:454, eerste lid, van het BW luidt:
"De hulpverlener richt een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is."
6.5.    De Afdeling volgt het betoog van [appellante] dat de dossierplicht uit artikel 7:454, eerste lid, van het BW niet van toepassing is, omdat het gesprek tussen haar en de verpleegkundige van GGNet niet onder een handeling op het gebied van de geneeskunst valt niet. De stelling dat het gesprek tussen [appellante] en GGNet geen intakegesprek betrof heeft [appellante] niet nader onderbouwd en daarom niet aannemelijk gemaakt. Nu het medisch dossier van [appellante] op haar verzoek door GGNet is verwijderd kan deze stelling bovendien niet meer worden gecontroleerd. Op grond van artikel 7:454 van het BW hebben hulpverleners de plicht om een medisch dossier bij te houden met betrekking tot de behandeling van een patiënt. Deze dossierplicht bestaat als er sprake is van een behandelingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:446 van het BW. De bepaling noemt als handelingen op het gebied van de geneeskunst alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen - rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende zijn gezondheidstoestand te beoordelen. Dergelijke handelingen kunnen ook worden verricht door een verpleegkundige. Gezien de aard van het intakegesprek tussen [appellante] en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van GGNet is de dossierplicht in dit geval van toepassing. Omdat er op GGNet een wettelijke verplichting rust om een dossier bij te houden en GGnet zich tegenover de toezichthouder moet kunnen verantwoorden, heeft GGnet de noodzaak om de aantekening van het verwijderverzoek vast te leggen, voldoende onderbouwd.
6.6.    Hiermee staat vast dat het opslaan van de gegevens rechtmatig was. Een rechtmatige opslag van gegevens geeft in beginsel een grondslag voor de bewaring van die gegevens, zolang de bewaring noodzakelijk is met het oog op het doel daarvan. Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG bepaalt namelijk dat persoonsgegevens toereikend moeten zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Dit uitgangspunt van dataminimalisatie kan er dus toe leiden dat een aanvankelijk rechtmatige opslag op enig moment geen grondslag meer biedt voor bewaring van de persoonsgegevens.
6.7.    De AP heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het bewaren van de aantekening niet in strijd is met artikel 9, tweede lid, aanhef en onder h, van de AVG gelezen in samenhang met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. Ook de bewaring van de gegevens is noodzakelijk met het oog op de dossierplicht van GGnet en met het oog op de verantwoording naar de toezichthouder. GGNet was daarom niet verplicht het verzoek om wissing van de aantekening op grond van artikel 17 van de AVG te honoreren. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat GGNet de aantekening van het verwijderverzoek mocht blijven bewaren, omdat er geen sprake was van een onrechtmatige verwerking.
6.8.    Het betoog slaagt niet.
7.       [appellante] betoogt tot slot dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij uit haar e-mailwisseling met de AP en een telefoongesprek met een medewerker toezicht van de AP mocht afleiden dat de AP GGNet zou verplichten de aantekening te verwijderen. De rechtbank heeft haar beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte niet laten slagen, aldus [appellante].
7.1.    Daargelaten of de AP met de e-mails en het telefoongesprek vertrouwen heeft gewekt bij [appellante]; vast staat dat er zonder overtreding niet kan worden gehandhaafd. De rechtbank heeft zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen terecht geoordeeld dat GGNet de aantekening van het verwijderverzoek van [appellante] mocht bewaren. Daarom is er geen sprake van een overtreding. De AP kon dan ook niet handhavend optreden. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel terecht niet laten slagen.
8.       Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
10.     De AP hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
85-1101