ECLI:NL:RVS:2025:3638
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie had op 17 februari 2025 de aanvraag van de appellant afgewezen, waarna de rechtbank Den Haag op 3 juli 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De appellant betoogde dat de rechtbank het standpunt van de minister over de geloofwaardigheid van zijn problemen met Al-Shabaab onjuist had getoetst, maar dit betoog werd verworpen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de appellant onvoldoende concrete argumenten had aangedragen om de geloofwaardigheidsbeoordeling van de rechtbank te weerleggen. Bovendien werd vastgesteld dat de vragen die de appellant wilde voorleggen over de bestuursrechtelijke toetsing niet noodzakelijk waren voor de oplossing van de zaak.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2025.