ECLI:NL:RVS:2025:3619

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
202406440/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking van een verzoek om voorlopige voorziening in administratief beroep

In deze zaak heeft de verzoeker administratief beroep ingesteld bij het college van beroep voor de examens (CBE) van de Universiteit van Amsterdam tegen een beslissing van de examencommissie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. De verzoeker heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Echter, de verzoeker heeft zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan en overweegt dat de bepalingen over proceskostenvergoeding ook van toepassing zijn op verzoeken om voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 17 oktober 2024 administratief beroep heeft ingesteld en tegelijkertijd een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. De voorzitter van het CBE heeft de verzoeker toestemming gegeven om deel te nemen aan de tentamens, wat heeft geleid tot een tegemoetkoming aan het verzoek van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft de examencommissie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker. De uitspraak is gedaan op 1 augustus 2025.

Uitspraak

202406440/2/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)).
Procesverloop
[verzoeker] heeft administratief beroep ingesteld bij het college van beroep voor de examens (hierna: het CBE) van de Universiteit van Amsterdam tegen de beslissing van 15 oktober 2024 van de examencommissie Faculteit der Rechtsgeleerdheid.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening hangende administratief beroep te treffen.
[verzoeker] heeft het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht een veroordeling uit te spreken over de bij hem opgekomen proceskosten.
Overwegingen
1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
2.       Op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb zijn de bepalingen over de proceskostenvergoeding - waaronder artikel 8:75a - ook van toepassing op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Artikel 8:75a, eerste lid, luidt: "In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard."
3.       Voor verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen hangende administratief beroep bij een onderwijsinstelling bestaan twee mogelijkheden. De voorzieningenrechter is bevoegd op grond van artikel 8:81 van de Awb tot het treffen van een voorlopige voorziening. Maar ook kent de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) in artikel 7.61, zesde lid, van de WHW die bevoegdheid toe aan de voorzitter van het CBE. Het systeem van rechtsbescherming voor studenten met een administratief beroep bij een CBE is bij de totstandkoming van de WHW begin jaren 90 bewust in stand gelaten omdat het systeem leidde tot een snelle rechtsgang met oordelen door terzake deskundigen. De nadruk lag op een toegankelijk en adequaat eigen rechtsbeschermingssysteem (Kamerstukken II 1990/91, 21 073, nr. 11, blz. 101-102). Bij de wijziging van deze wet in 1995 heeft de wetgever uitdrukkelijk gekozen om de bevoegdheid van de voorzitter van het CBE te handhaven. De reden hiervoor was dat betrokkenen anders voor een voorziening zouden zijn aangewezen op de voorzitter van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs. De wetgever vond het onwenselijk dat juist deze categorie justitiabelen geconfronteerd werd met extra kosten (griffierecht en eventuele reiskosten) en mogelijk onnodig tijdverlies (Kamerstukken II 1995/96, 24 646, nr. 3, blz. 30-31). De bevoegdheid van de voorzitter van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs ligt inmiddels bij de voorzieningenrechter van de Afdeling ligt, maar de wens van en redenen voor deze specifieke vorm van rechtsbescherming voor betrokkenen zijn onveranderd gebleven.
3.1.    Hoewel zowel de voorzitter van het CBE als de voorzieningenrechter van de Afdeling bevoegd zijn, en het partijen vrij staat om het verzoek in te dienen waar zij dat wensen, is de voorzieningenrechter wel van oordeel dat in de situatie dat door het CBE nog niet op het administratief beroep is beslist, het in de rede ligt om in eerste instantie een voorlopige voorziening te vragen bij de voorzitter van het CBE. Door de inbedding in de onderwijsinstelling en de korte lijnen met de examencommissie en vakdocenten is de voorzitter het beste in staat te beoordelen of het treffen van een voorziening tot het gewenste resultaat zal kunnen leiden, dan wel dat er aanleiding bestaat versneld op het administratief beroep te beslissen. Het indienen van een verzoek bij de voorzieningenrechter, terwijl hetzelfde resultaat kan worden bereikt bij de voorzitter van het CBE, leidt er bovendien toe dat mogelijk onnodig beroep wordt gedaan op schaarse rechterlijke besliscapaciteit. Als de voorzitter van het CBE het verzoek afwijst, dan wel niet binnen een redelijke termijn op dit verzoek beslist, staat het verzoeker uiteraard vrij zich alsnog tot de voorzieningenrechter te wenden.
3.2.    Dat het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voorziet in de mogelijkheid een vergoeding toe te kennen voor een voorlopige voorzieningenprocedure bij de voorzitter van het CBE, staat aan het toekennen van een tegemoetkoming in de proceskosten in administratief beroep niet in de weg en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Een redelijke uitleg van het Besluit brengt namelijk met zich dat voor zowel het indienen van het verzoek als de eventuele hoorzitting één procespunt kan worden toegekend zoals opgenomen in de bijlage bij het Besluit, onderdeel A1, onder 19 en 20. De waarde van deze procespunten is gelijk aan die voor bezwaar en administratief beroep als bedoeld in onderdeel B2 in de bijlage van het Besluit.
3.3.    Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter de voorkeur heeft dat op een verzoek om een voorlopige voorziening hangende administratief beroep door de voorzitter van het CBE wordt beslist. Daarom zal vanaf nu de Afdeling er als regel vanuit gaan dat voor het treffen van een voorziening door de voorzieningenrechter, zonder dat verzoeker zich eerst tot de voorzitter van CBE heeft gewend, onvoldoende spoedeisend belang bestaat. Daartoe zal het verzoek door de voorzieningenrechter naar de voorzitter van het CBE worden toegezonden met het verzoek om het in behandeling te nemen. Wordt dat verzoek in behandeling genomen dan beslist de voorzitter van het CBE ook over de eventuele toekenning van proceskosten. Het voorgaande laat onverlet dat onder bijzondere omstandigheden aanleiding voor de voorzieningenrechter kan bestaan om spoedeisend belang aan te nemen.
4.       [verzoeker] heeft op 17 oktober 2024 administratief beroep ingesteld bij het CBE en tegelijkertijd de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek hield in dat hij wilde deelnemen aan de geplande tentamens op 23 en 24 oktober 2024. De voorzieningenrechter heeft de voorzitter van het CBE gevraagd of hij bereid was de voorziening te treffen. Naar aanleiding van het verzoek heeft de voorzitter van het CBE contact gezocht met de examencommissie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. De examencommissie heeft [verzoeker] vervolgens toestemming gegeven om de tentamens Goederenrecht en Europees recht op de genoemde datums af te leggen, onder de voorwaarde dat die tentamens pas worden nagekeken als het CBE het administratief beroep gegrond verklaart. Met het toestaan van deelname aan de genoemde tentamens is geheel tegemoetgekomen aan het verzoek van [verzoeker]. Gelet op artikel 8:75a van de Awb biedt dat aanleiding voor de vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het verzoek. Nu het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ook kon worden ingediend bij de voorzitter van het CBE, matigt de voorzieningenrechter, mede gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 3.2, de te vergoeden proceskosten naar het tarief dat geldt in administratief beroep.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        veroordeelt de examencommissie Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam tot vergoeding van de door [verzoeker] gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 647,00, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand;
II.       gelast dat de examencommissie Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025
284/705-1043
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
-         Verzet moet schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak worden gedaan.
-         In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met wat er in deze uitspraak staat.
-         Als de indiener over het verzet door de Afdeling wil worden gehoord, moet dit in het verzetschrift worden gevraagd. De zitting gaat dan alleen over de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak waartegen uw verzet is gericht.