202303017/1/V2.
Datum uitspraak: 30 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 mei 2023 in zaak nr. NL22.24652 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en hem opgedragen om Nederland binnen vier weken te verlaten.
Bij uitspraak van 4 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.A.P. Heesterbeek, advocaat in Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 juli 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen, opnieuw geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en hem opnieuw opgedragen om Nederland binnen vier weken te verlaten.
Tegen dat besluit heeft de vreemdeling bij de Afdeling beroepsgronden ingediend.
De vreemdeling heeft bij de rechtbank een aanvullend beroepschrift ingediend. Dit beroepschrift heeft de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
Hoger beroep
1. De vreemdeling heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. De vreemdeling is naar Nederland gereisd en hij heeft hier als niet-begeleide minderjarige vreemdeling op 25 januari 2022 asiel aangevraagd.
2. Wat de vreemdeling in hoger beroep heeft aangevoerd over de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn asielaanvraag, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden voor het hoger beroep.
Beroep tegen het besluit van 13 juli 2023
4. De Afdeling beoordeelt nu het beroep tegen het besluit van 13 juli 2023 (artikel 6:19, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb).
5. De minister heeft in zijn besluit van 13 juli 2023 de asielaanvraag opnieuw afgewezen. Hij heeft in dat besluit hetzelfde standpunt ingenomen over de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De vreemdeling herhaalt in beroep wat hij in hoger beroep tegen dit standpunt heeft aangevoerd. Gelet op wat de Afdeling hiervoor onder 2 heeft overwogen, slaagt het beroep daarom in zoverre niet.
6. De vreemdeling betoogt verder dat de minister het onderzoek naar adequate opvang in Afghanistan wel had kunnen afronden voordat de vreemdeling meerderjarig werd.
6.1. De Afdeling heeft eerder overwogen dat de minister niet langer verplicht is om onderzoek te doen naar adequate opvang als een vreemdeling meerderjarig wordt. Als een vreemdeling tijdens de asielprocedure meerderjarig is geworden, moet de minister in zijn besluit wel inzichtelijk maken waarom hij dat onderzoek voor de meerderjarigheid van die vreemdeling niet kon afronden. Daarbij kan hij betekenis toekennen aan de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de asielaanvraag in Nederland, afgezet tegen de beslistermijn op de asielaanvraag van in beginsel zes maanden en de duur van het onderzoek die naar het oordeel van de Afdeling als redelijk kan worden aangemerkt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1532, onder 5.1. 6.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft in dat kader deugdelijk gemotiveerd waarom hij onvoldoende tijd had om het onderzoek af te ronden voordat de vreemdeling meerderjarig was geworden. De vreemdeling was op het moment van de asielaanvraag zeventien jaar. Op 1 juli 2022, vijf maanden na die aanvraag, was de vreemdeling meerderjarig geworden. Dit afgezet tegen de beslistermijn van zes maanden, had de minister onvoldoende tijd om het onderzoek af te ronden voordat de vreemdeling meerderjarig werd. Daarbij heeft de minister terecht in zijn besluit betrokken dat de vreemdeling voor het eerst op 8 juni 2022 werd gehoord, waarna de minister het onderzoek kon starten, en hij vanaf dat moment dus nog tweeëntwintig dagen had om het onderzoek af te ronden voordat de vreemdeling meerderjarig werd. De Afdeling merkt hierbij op dat het niet onredelijk lang heeft geduurd voordat de vreemdeling voor het eerst werd gehoord. De vreemdeling betoogt dat de minister na dat gehoor naar zijn oom had kunnen bellen, maar de minister wijst er terecht op dat hij dit toen niet kon doen vanwege mogelijk gevaar voor de vreemdeling en zijn achtergebleven familieleden.
7. Tot slot betoogt de vreemdeling dat hij door het besluit van 13 juli 2023 wordt gescheiden van zijn jongere broer met wie hij naar Nederland is gereisd en gelijktijdig een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd en dat dit in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
7.1. Deze beroepsgrond slaagt. De minister heeft namelijk bij brief van 16 januari 2025 aan de Afdeling te kennen gegeven dat hij opnieuw een besluit zal nemen op de asielaanvraag van de broer van de vreemdeling. Het antwoord op de vraag of een uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het EVRM, is mede afhankelijk van het rechtmatig verblijf van de broer ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, alsmede de uitkomst van de asielprocedure van de broer. Daarom moet de minister in deze zaak opnieuw beslissen als die uitkomst duidelijk is.
8. Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 juli 2023 wordt vernietigd voor zover de minister daarin een terugkeerbesluit heeft genomen en ambtshalve heeft geweigerd een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 13 juli 2023, V-[…], gegrond;
III. vernietigt dat besluit, voor zover de minister van Asiel en Migratie daarin een terugkeerbesluit heeft genomen en ambtshalve heeft geweigerd een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep van rechtswege opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025
307-992