ECLI:NL:RVS:2025:349

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
202304842/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tijdelijk huisverbod opgelegd door burgemeester van Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van de burgemeester van Utrecht, waarbij op 24 juli 2023 een tijdelijk huisverbod werd opgelegd op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) voor de duur van tien dagen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland verklaarde op 28 juli 2023 het beroep van [appellant] ongegrond en wees ook het verzoek om voorlopige voorziening en schadevergoeding af. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De mondelinge uitspraak vond plaats op 30 januari 2025, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandelde. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 waren de Staatsraad mr. C.H. Bangma als voorzitter en de griffiers mr. R.F.J. Bindels en mr. R.E. de Bakker aanwezig. [Appellant] was zelf aanwezig, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. R. Wiersma.

De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. In de motivering werd ingegaan op de argumenten van [appellant], die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opgelegde huisverbod en dat de maatregel onevenredig was. De Afdeling oordeelde echter dat de burgemeester voldoende bewijs had dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde. De belangenafweging tussen de veiligheid van de achterblijvers en de belangen van [appellant] werd in het voordeel van de achterblijvers beoordeeld, waarbij ook eerdere veiligheidsafspraken van Veilig Thuis in overweging werden genomen.

Uitspraak

202304842/1/A3.
Datum uitspraak: 30 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 28 juli 2023 in zaken nrs. 23/3196 en 23/3197 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Utrecht.
Openbare zitting gehouden op 22 januari 2025 om 13:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H. Bangma, voorzitter
griffiers: mr. R.F.J. Bindels, mr. R.E. de Bakker
Verschenen:
[appellant];
de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Wiersma.
Bij besluit van 24 juli 2023 heeft de burgemeester aan [appellant] op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) een tijdelijk huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen. Bij uitspraak van 28 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland het door [appellant] tegen het besluit van 24 juli 2023 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening en schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Motivering:
1.       [appellant] betoogt dat de burgemeester ten onrechte het huisverbod heeft opgelegd. Hiertoe voert hij aan dat er onvoldoende bewijs is dat zijn aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde in de zin van artikel 2 van de Wth. Volgens [appellant] ontbreken objectieve en verifieerbare gegevens die het gevaar concreet maken. Ook voert hij aan dat de maatregel onevenredig is. Verder verzoekt hij om schadevergoeding.
2.       [appellant] heeft in hoger beroep betwist dat sprake was van gevaar als bedoeld in artikel 2 van de Wth. De Afdeling ziet, met de rechtbank, geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de rapporten die de burgemeester aan zijn besluiten ten grondslag heeft gelegd. Anders dan [appellant] betoogt, komt uit de stukken naar voren dat sprake was van gevaar. Uit die stukken volgt dat [appellant] een zwaarwegend aandeel had in de ernstige spanningen binnen het gezin. Ten aanzien van de belangenafweging is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester het belang van de achterblijvers, in het bijzonder de moeder, zwaarder mocht wegen, teneinde de achterblijvers een rustige en veilige leefomgeving te bieden. Bij het voorgaande weegt de Afdeling mee dat Veilig Thuis eerder veiligheidsafspraken heeft gemaakt en die afspraken op het moment van oplegging niet toereikend waren om de situatie te de-escaleren.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
4.       Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd het proces-verbaal te ondertekenen
85-1031