ECLI:NL:RVS:2025:3476
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen uitspraken van de rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 mei 2025. De rechtbank had eerder de aanvragen van betrokkenen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, gegrond verklaard en de besluiten van de minister vernietigd. De minister had deze aanvragen op 10 oktober 2024 afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd hoe de slechte humanitaire situatie in Jemen en andere relevante omstandigheden in de beoordeling waren meegenomen. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraken, maar de Raad van State bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de minister in haar beoordeling niet alle relevante omstandigheden had meegenomen, zoals vereist onder artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn.
De Raad van State oordeelde dat de grieven van de minister niet slagen en dat het hoger beroep ongegrond is. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkenen, die in verband met de behandeling van het hoger beroep opkwamen tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 juli 2025.