ECLI:NL:RVS:2025:347
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende uitzetting
Op 29 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die in beroep was gegaan tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 27 mei 2020 had geweigerd om ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde dit bezwaar op 7 augustus 2024 opnieuw ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 9 december 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de minister als de vreemdeling afgewogen en besloten dat de minister geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de minister van Asiel en Migratie geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze beslissing is genomen in het kader van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter de mogelijkheid heeft om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.