ECLI:NL:RVS:2025:347

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
202500098/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende uitzetting

Op 29 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die in beroep was gegaan tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 27 mei 2020 had geweigerd om ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde dit bezwaar op 7 augustus 2024 opnieuw ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 9 december 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de minister als de vreemdeling afgewogen en besloten dat de minister geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de minister van Asiel en Migratie geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze beslissing is genomen in het kader van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter de mogelijkheid heeft om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.

Uitspraak

202500098/2/V1.
Datum uitspraak: 29 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 december 2024 in zaak nr. NL24.34470 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geweigerd om ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Bij besluit van 7 augustus 2024 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen twaalf weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister verzoekt de voorzieningenrechter om de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Gelet op de belangen die de minister en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
3.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Asiel en Migratie geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Kuijer
voorzieningenrechter
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025
392