ECLI:NL:RVS:2025:3450

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
BRS.25.000675
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 mei 2025. De rechtbank had de aanvraag van betrokkene om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de minister van 4 februari 2025 vernietigd. De minister had in dat besluit de aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd hoe de slechte humanitaire situatie in Jemen, in combinatie met andere relevante informatie, was gewogen in de beoordeling van de aanvraag.

De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de minister niet voldoende had gemotiveerd hoe de omstandigheden in Jemen waren meegewogen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de proceskosten van betrokkene moest vergoeden.

De uitspraak van de Raad van State is gedaan op 25 juli 2025, waarbij de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is van belang voor de beoordeling van asielaanvragen in het kader van de Kwalificatierichtlijn.

Uitspraak

BRS.25.000675
Datum uitspraak: 25 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 mei 2025 in zaak nr. NL25.6360 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2025 heeft de minister een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 30 mei 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.        Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Bij uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister de beoordeling in het beleid in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc 2000 of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling, onder 4.2, 6 en 6.1, heeft de rechtbank dus terecht overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd hoe zij de slechte humanitaire situatie in Jemen in combinatie met de andere door betrokkene overgelegde informatie over het meest actuele geweldsniveau en andere relevante omstandigheden weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
1.1.        De grief slaagt niet.
2.        Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.        veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K. Veen, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Veen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025
986