ECLI:NL:RVS:2025:3426

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
202206091/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor schuur in Houten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 september 2022, waarin de rechtbank de beroepen van [partij sub 1] en [partij sub 2] gegrond verklaarde en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Houten van 31 augustus 2021 vernietigde. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning aan [appellant] voor het realiseren van een schuur op zijn perceel in Houten. De schuur, met een gebruiksoppervlakte van 485 m2, zou dienen voor opslag en onderhoud van de perenboomgaard, alsook voor het hobbymatig opslaan van oldtimers en auto-onderdelen. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende onderzoek had verricht naar de aard en omvang van de opslagactiviteiten, wat leidde tot de vernietiging van het besluit.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er twijfel moest ontstaan over de opslagactiviteiten. Hij stelt dat de hoeveelheid auto-onderdelen en het gebruik van de schuur voor hobbymatige doeleinden geen aanleiding gaven voor nader onderzoek. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 juni 2025. De Afdeling oordeelt dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de voorgenomen opslag in de schuur past binnen de goedgekeurde ruimtelijke onderbouwing. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Tevens wordt het besluit van 1 juni 2023 van het college vernietigd, omdat dit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. Het college moet de proceskosten vergoeden aan [partij sub 1] en [partij sub 2].

Uitspraak

202206091/1/R4.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Houten,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 9 september 2022 in zaak nr. 21/4219 en 21/4220 in het geding tussen:
1.      [partij sub 1], wonend in Houten,
2.      [partij sub 2], wonend in Houten,
en
het college van burgermeesters en wethouders van Houten.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [appellant] voor het realiseren van een schuur op het perceel [locatie] in Houten (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 9 september 2022 heeft de rechtbank de door [partij sub 1] en [partij sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 31 augustus 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op de aanvraag te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij sub 1] en [partij sub 2] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 1 juni 2023 heeft het college opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een schuur op het perceel.
[partij sub 1] en [partij sub 2] hebben gronden naar voren gebracht tegen het besluit van 1 juni 2023.
Het college, [appellant] en [partij sub 1] en [partij sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 30 juni 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. N.M. Buddingh-Ubink, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Kaljee en D. Wieringa, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij sub 1] en [partij sub 2], bijgestaan door mr. L. Gijsen, rechtsbijstandverlener in Leusden, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 13 augustus 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] wil in de op het perceel aanwezige perenboomgaard een schuur realiseren met een gebruiksoppervlakte van 485 m2. De schuur dient ter vervanging van twee aan elkaar gebouwde schuren en een romneyloods, elders op het perceel. [appellant] wil de schuur gebruiken voor opslag en onderhoud ten behoeve van de perenboomgaard, voor opslag bij de woning en voor het hobbymatig opslaan van oldtimers en auto-onderdelen.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Laagraven - Oudwulverbroek, incl. herziening" (hierna: het bestemmingsplan). Op het gedeelte van het perceel waarop de aanvraag ziet rust, voor zover hier relevant, de bestemming "Agrarisch". Omdat het bouwplan onder meer vanwege het gebruik van de schuur voor opslag bij de woning en voor hobbymatig gebruik in strijd is met de bestemming, heeft het college hiervoor op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend.
De rechtbank heeft een motiveringsgebrek geconstateerd in het besluit van 31 augustus 2021, omdat het college geen nader onderzoek heeft verricht naar de omstandigheid dat op het perceel een aanzienlijke hoeveelheid auto-onderdelen werd opgeslagen in zes zeecontainers, een groot deel van de nieuwe schuur voor de opslag hiervan zal worden gebruikt en dat op het perceel, onder meer, een bedrijf voor de handel in auto-onderdelen stond ingeschreven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd dat de voorgenomen opslag in de schuur past binnen de door het college goedgekeurde goede ruimtelijke onderbouwing. Daarom heeft de rechtbank het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Nadat [appellant] aanvullende gegevens had verstrekt, heeft het college op 1 juni 2023 opnieuw op de aanvraag beslist en heeft het de aangevraagde omgevingsvergunning nogmaals verleend.
Het hoger beroep van [appellant]
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bij het college twijfel had moeten ontstaan over de omvang en aard van de opslagactiviteiten die hij in de schuur zou gaan verrichten. [appellant] voert aan dat de hoeveelheid aanwezige auto-onderdelen en het feit dat het grootste deel van de schuur zal worden gebruikt voor opslag en stalling van oldtimers en auto-onderdelen, geen omstandigheden zijn op grond waarvan het college nader onderzoek had moeten verrichten. Volgens hem is het grote oppervlak dat zal worden gebruikt voor de opslag vanwege de grootte van oldtimers en auto-onderdelen op zichzelf nog geen aanwijzing dat het aangevraagde gebruik niet als hobbymatig kan worden aangemerkt. Daarom bestond ook geen aanleiding voor het college om te onderzoeken of op het perceel een bedrijf stond ingeschreven. [appellant] voegt hieraan toe dat al oldtimers en auto-onderdelen in deze omvang op het perceel worden opgeslagen en dat de situatie met de bouw van de schuur wat dat betreft ongewijzigd blijft. Hij benadrukt hierbij dat omwonenden hiertegen nooit een handhavingsverzoek hebben ingediend.
3.1.    De Afdeling stelt vast dat het college als uitgangspunt hanteert dat de agrarische bestemming ter plaatse moet worden behouden en dat alleen toestemming kan worden gegeven voor kleinschalig en hobbymatig gebruik dat aan het agrarisch gebruik ondergeschikt is.
3.2.    Bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan moet niet alleen worden beoordeeld of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk daadwerkelijk met het oog op het toegestane gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd is met de bestemming als redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of ook zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan de doeleinden die de bestemming toestaat.
3.3.    In de bij de aanvraag horende ruimtelijke onderbouwing heeft [appellant] vermeld dat de schuur onder meer zal worden gebruikt "voor het stallen van enkele oldtimers en opslag van reserveonderdelen". Op de bij de vergunningaanvraag horende bouwtekening is het voor dat hobbymatige opslag te gebruiken gedeelte van de schuur rood gearceerd. Dit gearceerde gedeelte beslaat het overgrote deel van de schuur, die in totaal een gebruiksoppervlakte van 485 m2 heeft. Daar komt bij dat op het moment van de aanvraag zes zeecontainers voor de opslag van auto-onderdelen op het perceel aanwezig waren. Deze grote hoeveelheid auto-onderdelen gebruikt hij niet alleen voor zijn eigen voertuigen. Hij biedt ook auto-onderdelen te koop aan via een website en produceert een deel daarvan zelf. De rechtbank heeft gelet op deze omstandigheden terecht overwogen dat twijfel had moeten ontstaan over de omvang en aard van de opslagactiviteiten die [appellant] in de schuur zou gaan verrichten. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat dit aanleiding had moeten zijn voor het verrichten van nader onderzoek naar het beoogde gebruik omdat onduidelijk is of redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk niet ook zal worden gebruikt voor andere doeleinden. Dat omwonenden het college nooit hebben verzocht om handhavend op te treden tegen het stallen van oldtimers en auto-onderdelen op het perceel, doet hier niet aan af.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie hoger beroep
4.       Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Het besluit van 1 juni 2023
6.       Bij besluit van 1 juni 2023 heeft het college opnieuw de omgevingsvergunning verleend op basis van de aanvraag van [appellant]. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
7.       [partij sub 1] en [partij sub 2] betogen dat het college ook in dit besluit onvoldoende onderzoek heeft verricht naar het beoogde gebruik van de schuur. Volgens het college staat het bedrijf "[naam bedrijf]" inmiddels niet meer ingeschreven op het adres [locatie], maar volgens [partij sub 1] en [partij sub 2] is hiermee niet aangetoond dat feitelijk niet langer bedrijfsactiviteiten op het perceel plaatsvinden. Dat het college in aanvulling hierop slechts heeft onderzocht hoeveel voertuigen [appellant] in bezit heeft, biedt volgens [partij sub 1] en [partij sub 2] geen inzicht in de hoeveelheid verhandelde voertuigen. Ook de handel in auto-onderdelen is volgens hen door het college niet onderzocht. Uit de enkele mededeling van [appellant] dat het om 160 transacties per jaar gaat, blijkt namelijk onvoldoende dat geen sprake is van een actief handelspatroon.
7.1.    Op de zitting hebben partijen te kennen gegeven dat niet langer wordt betwist dat [appellant] niet in voertuigen handelt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college voldoende onderzoek heeft verricht naar de handel in auto-onderdelen.
7.2.    Blijkens de motivering van het besluit van 1 juni 2023 heeft het college zijn beslissing uitsluitend gebaseerd op de door [appellant] verstrekte inlichtingen over de hoeveelheid voertuigen in zijn eigendom en het aantal transacties dat per jaar wordt verricht in het kader van "[naam bedrijf]". Daarnaast heeft het college, zonder nader onderzoek te verrichten, volstaan met de constatering dat "[naam bedrijf]" niet langer op het perceel staat ingeschreven. Op de zitting heeft het college erkend dat de inschrijving van het bedrijf op een ander perceel op zichzelf niet aantoont dat ook de feitelijke bedrijfsvoering is verplaatst.
De Afdeling overweegt dat de aanvraag van [appellant] voorziet in de bouw van een schuur met een aanzienlijke gebruiksoppervlakte over meerdere bouwlagen die blijkens de aanvraag slechts voor een ondergeschikt deel zal worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Het grootste deel zal worden gebruikt voor de opslag van auto’s en voor de opslag van auto-onderdelen die bedrijfsmatig worden verkocht. Tegen deze achtergrond heeft het college geen deugdelijke motivering gegeven voor zijn standpunt dat geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten en dat de uitstraling niet in strijd is met de agrarische functie van het perceel. De Afdeling concludeert dat het besluit van 1 juni 2023 in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb is genomen.
Het betoog slaagt.
8.       Hetgeen [partij sub 1] en [partij sub 2] in beroep voor het overige hebben aangevoerd over de onduidelijkheid van de vergunningvoorschriften, behoeft daarom verder geen bespreking.
Conclusie beroep
9.       Gelet op wat [partij sub 1] en [partij sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van 1 juni 2023 is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het besluit van 1 juni 2023 moet worden vernietigd. Het college zal dus opnieuw op de aanvraag moeten beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
10.     Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Houten van 1 juni 2023 met het kenmerk UV20244 gegrond;
III.      vernietigt dat besluit;
IV.      veroordeelt het college tot vergoeding van bij [partij sub 1] en [partij sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1360,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
700-1133