ECLI:NL:RVS:2025:3384

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
202305026/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor recreatiewoningen in Baarle-Nassau

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juni 2023. De rechtbank had geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau het bezwaar van [appellant] en anderen tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van tien recreatiewoningen op het recreatiepark Parc de Kievit terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De omgevingsvergunning was verleend op 21 oktober 2021. De appellanten, eigenaren van een recreatiewoning op het park, betogen dat de bouw van de nieuwe woningen in strijd is met het bestemmingsplan en gevolgen heeft voor de leefbaarheid en de goede ruimtelijke ordening van het park. De rechtbank oordeelde echter dat alleen de bewoners van een specifiek perceel als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, en dat de overige appellanten onvoldoende belang hebben bij het besluit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op zitting behandeld op 27 maart 2025. Tijdens de zitting is gebleken dat de afstand tussen de percelen van de appellanten en de nieuwe recreatiewoningen ongeveer 132 meter bedraagt, en dat zij daar geen zicht op hebben. De Afdeling concludeert dat de appellanten, met uitzondering van enkele specifieke personen, geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 21 oktober 2021. Het hoger beroep is voor deze personen niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het hoger beroep van de overige appellanten ongegrond is verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305026/1/R2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend in Baarle-Nassau,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 22 juni 2023 in zaak nr. 22/1531 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft het college aan Parc de Kievit Onroerend Goed B.V. (hierna: Parc de Kievit) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van tien recreatiewoningen op het recreatiepark Parc de Kievit in Baarle-Nassau.
Bij besluit van 11 februari 2022 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Parc de Kievit heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak, tezamen met de zaak 202406671/1/R2, op zitting behandeld op 27 maart 2025, waar [appellant] en anderen, bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door mr. K.E. Hendriksen, rechtsbijstandverlener in Gennep, en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M.J. Janssens, mr. J.C. Stouten en ing. T.A.B.M. de Kousemaeker, zijn verschenen. Verder is op de zitting Parc de Kievit, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat in Arnhem, en [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 15 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van tien recreatiewoningen op Parc de Kievit op de plek van de voormalige camping. [appellant] en anderen zijn eigenaar van een recreatiewoning op Parc de Kievit en kunnen zich niet verenigen met de bouw van de tien recreatiewoningen. Zij menen dat het op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan maximumaantal toegestane objecten op het park wordt overschreden en dit gevolgen heeft voor de leefbaarheid en de goede ruimtelijke ordening van het park.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] en anderen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Alleen de bewoners van perceel [locatie 1] op Parc de Kievit zijn belanghebbenden. Volgens de rechtbank is onvoldoende vast komen te staan dat de voormalige camping is aan te merken als een collectieve voorziening. De voorzieningen op de camping waar de parkbewoners gebruik van konden maken, zijn verplaatst naar het centrale gedeelte van het park. Er zijn geen gemeenschappelijke voorzieningen verdwenen of verminderd. Wat die voorzieningen betreft is er dus geen sprake van gevolgen van enige betekenis. Omdat [appellant] en anderen op ruime afstand van de nieuwe recreatiewoningen wonen en er geen zicht op hebben, is ook anderszins niet gebleken van gevolgen van enige betekenis.
3.1.    In deze uitspraak gaat de Afdeling in op de vraag of
[appellant] en anderen belanghebbenden zijn bij het besluit van
21 oktober 2021.
Ontvankelijkheid
4.       Parc de Kievit stelt in haar schriftelijke uiteenzetting dat [appellant A], [appellant B] en [appellant C] geen bezwaar of beroep hebben ingesteld. Volgens Parc de Kievit moet het hoger beroep voor zover ingesteld door deze appellanten daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.1.    Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, bepaalt dat geen hoger beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld.
4.2.    De Afdeling is van oordeel dat het hoger beroep voor zover ingesteld door [appellant A], [appellant B] en [appellant C] niet-ontvankelijk is. Zij hebben namelijk geen beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het besluit van 11 februari 2022 en de Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat hun dit niet kan worden verweten.
Zijn [appellant] en anderen, met uitzondering van [appellant A], [appellant B] en [appellant C], belanghebbenden?
5.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college hun bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij geen belanghebbenden zijn. Daarover voeren zij aan dat het perceel van [appellant] grenst aan het perceel waarop de voormalige camping stond en voor de andere appellanten geldt dat hun perceel gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Verder voeren [appellant] en anderen aan dat het niet uitmaakt op welke afstand zij van de nieuwe recreatiewoningen wonen en of ze er wel of geen zicht op hebben. Volgens [appellant] en anderen behoorde de voormalige camping, waarop de nieuwe recreatiewoningen zijn voorzien, tot de gemeenschappelijke voorzieningen van Parc de Kievit. Het onderhoud van de voormalige camping werd op grond van de parklastenovereenkomst betaald met parklasten, zodat zij worden geraakt in hun belangen.
5.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5.2.    Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
5.3.    Vaststaat dat de kortste afstand tussen de percelen van [appellant] en anderen en de nieuwe recreatiewoningen ongeveer 132 m is en zij daar geen tot nauwelijks zicht op hebben. Zoals op de zitting is gebleken, zijn [appellant] en anderen geen belanghebbenden op basis van de factoren afstand tot en zicht op de nieuwe recreatiewoningen. Bij aangrenzende percelen wordt er in beginsel van uitgegaan dat er feitelijke gevolgen van enige betekenis zijn, maar de Afdeling stelt vast dat de percelen van [appellant] en anderen niet direct grenzen aan het perceel waarop de recreatiewoningen zijn voorzien. Er liggen namelijk meerdere kadastrale percelen met daarop recreatiewoningen tussen. Gelet hierop bestaat er ook geen aanleiding voor het oordeel dat de situatie is gelijk te stellen met aangrenzende percelen.
De Afdeling is oordeel dat [appellant] en anderen ook geen persoonlijk belang kunnen ontlenen aan de parklastenovereenkomst. Deze overeenkomst geeft alleen recht op het gebruik van de op het park aanwezige gemeenschappelijke voorzieningen, maar voorziet niet in een bepaald voorzieningenniveau. Anders dan [appellant] en anderen menen, betekent dit dat er geen direct verband is tussen de komst van de tien recreatiewoningen enerzijds en de in de parklastenovereenkomst bedoelde voorzieningen anderzijds. Dit betekent dat het college het bezwaar van [appellant] en anderen tegen het besluit van 21 oktober 2021 alleen al daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door van [appellant A], [appellant B] en [appellant C]. Het hoger beroep is voor het overige ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant A], [appellant B] en [appellant C];
II.       bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
531-1150