ECLI:NL:RVS:2025:3359

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
202501789/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Op 23 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op 31 juli 2024. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 11 maart 2025 het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N.D. Schraa, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 16 juli 2025, waarin werd geoordeeld dat de minister de beoordeling van de situatie in Jemen niet deugdelijk had gemotiveerd. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat er in Jemen geen sprake was van de meest uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. De eerste grief van de appellant slaagde, en de Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad van State oordeelde dat de minister een nieuw besluit moest nemen op de aanvraag van de appellant. Tevens werd de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die op € 2.721,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.

Uitspraak

202501789/1/V2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 11 maart 2025 in zaak nr. NL24.33375 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 11 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. N.D. Schraa, advocaat in Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Bij uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister de beoordeling in het beleid in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc 2000 of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Bij deze beoordeling zijn namelijk niet alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking genomen. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling, onder 4.2, 6 en 6.1, klaagt appellant in de eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, en dat niet kan worden aangenomen dat hij alleen door zijn aanwezigheid in Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade.
1.1.    De eerste grief slaagt.
2.       Wat appellant aanvoert in de tweede en derde grief behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep is gegrond en de Afdeling vernietigt het besluit van 31 juli 2024. Dit betekent dat de minister een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van appellant. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 11 maart 2025 in zaak nr. NL24.33375;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 31 juli 2024, V-[…];
V.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Toonen, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Toonen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
979