202503584/2/R1.
Datum uitspraak: 10 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster A], gevestigd in [plaats], en [verzoekster B], gevestigd in [plaats] (hierna samen: [verzoeksters]),
verzoeksters,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juni 2025 in zaak nr. 24/3615 in het geding tussen:
[verzoeksters]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Openbare zitting gehouden op 10 juli 2025 om 13:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter
griffier: mr. N. Janse
Verschenen:
[verzoeksters], vertegenwoordigd door mr. C.F. van Helvoirt, advocaat in Arnhem;
Het college, vertegenwoordigd door N. Roelofs en H. Lokhorst.
====================================
[verzoeksters] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek ziet op schorsing van het besluit van het college van 26 maart 2024. Bij dit besluit is het projectplan "Dijk- en oeververbetering Willeskop Zuid GHIJ" vastgesteld.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Gronden:
Het college heeft op 26 maart 2024 het projectplan "Dijk- en oeververbetering Willeskop Zuid GHIJ" vastgesteld. Dit plan voorziet in het opknappen van oevers aan de zuidzijde van de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel (hierna: GHIJ), omdat niet overal aan de veiligheidsnorm wordt voldaan. [verzoeksters] zijn gevestigd op het perceel [locatie] in [plaats]. Dit perceel ligt aan de GHIJ. Zij exploiteren een bedrijf in bouwmaterialen en gebruiken het kanaal voor de aan- en afvoer van bouwmaterialen.
[verzoeksters] verzoeken om schorsing van het projectplan om verdere uitvoering van de oeververbeteringsmaatregelen, ter hoogte van hun perceel, tegen te houden. Zij willen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen voorkomen. Zij stellen dat als gevolg van het vervangen van betonnen beschoeiing door houten beschoeiing, zoals in het projectplan voorzien, geen laad- en losactiviteiten meer kunnen plaatsvinden. Daarmee staat volgens verzoeksters de continuïteit van hun bedrijf op het spel.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college op 14 juli 2025 met werkzaamheden mag beginnen. Daarbij acht de voorzieningenrechter het volgende van belang. Er is sprake van incidenteel aanmeren van schepen; sinds 2017 vindt dit niet meer structureel plaats. Voor de aan- en afvoer bestaat een alternatief over land. Dit kost weliswaar geld, maar verzoeksters hebben die kosten verder niet onderbouwd en dat alternatief wordt nu overigens ook al veelvuldig toegepast. Mede gelet op het incidentele aanmeren vindt de voorzieningenrechter het belang van het college groter. Daarbij is ook van belang dat later relatief eenvoudig houten beschoeiing kan worden vervangen door de door verzoeksters gewenste stalen beschoeiing. Het is aan partijen om zo snel mogelijk met elkaar in overleg te treden over de lengte van de stalen beschoeiing en de verdeling van de kosten. De houten beschoeiing is dus ook niet onomkeerbaar. Tenslotte overweegt de voorzieningenrechter dat het afgraven van zand en grind mag doorgaan, omdat, gezien wat hierover op de zitting is besproken, onvoldoende aannemelijk is geworden dat de materiaalbunkers door uitvoering van het project moeten verdwijnen. Maar ook hierover kunnen partijen in gesprek gaan.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Janse
griffier
855