202401560/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats] (Turkije),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 januari 2024 in zaak nr. 23/1702 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
[appellant] heeft de Dienst Toeslagen verzocht om herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag. Bij besluit van 7 februari 2022 heeft de Dienst Toeslagen dat verzoek afgewezen.
Bij besluit van 6 februari 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 juli 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.L. Mens, advocaat in Hoofddorp, en vergezeld door zijn [zoon], en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft zich bij de Dienst Toeslagen gemeld als ouder van wie ten onrechte de kinderopvangtoeslag is stopgezet en teruggevorderd. De Dienst Toeslagen heeft beslist dat [appellant] geen compensatie krijgt. Volgens de Dienst Toeslagen is er geen aanvraag van kinderopvangtoeslag van [appellant] bij haar bekend. Ook is niet gebleken dat aan [appellant] kinderopvangtoeslag is uitbetaald of van hem is teruggevorderd. Daarom is volgens de Dienst Toeslagen niet gebleken dat er bij [appellant] in de beoordeling van kinderopvangtoeslag fouten zijn gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Zij heeft, kort samengevat, geoordeeld dat de Dienst Toeslagen zich op basis van zorgvuldig onderzoek terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanvrager van kinderopvangtoeslag is geweest en niet in aanmerking komt voor compensatie. [appellant] komt niet voor in de systemen van de Belastingdienst in relatie tot kinderopvangtoeslag. [appellant] heeft in het geheel geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, ontvangen of heeft moeten terugbetalen. Hij heeft wel verklaringen overgelegd waaruit volgt dat er mensen kwamen om op zijn kinderen te passen, maar daaruit blijkt niet dat hij daarvoor ook kinderopvangtoeslag heeft gekregen. Dat [appellant] naar hij zegt in het geheel geen stukken meer heeft komt voor zijn risico. Volgens de rechtbank is niet aannemelijk dat alle gegevens van [appellant] over kinderopvangtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2010 verloren zouden zijn gegaan. Volgens de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen het vertrouwensbeginsel niet geschonden, omdat niet gebleken is dat aan hem namens de Dienst Toeslagen een toezegging is gedaan dat aan hem compensatie zou worden betaald. Ook het gelijkheidsbeginsel is volgens de rechtbank niet geschonden, omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen nu hij alleen in algemene zin wijst op gevallen van ouders die de compensatie van € 30.000,- wel hebben gekregen. Ook is volgens de rechtbank niet gebleken dat de Dienst Toeslagen [appellant] in zijn bewijspositie heeft benadeeld door hem niet het volledige dossier toe te sturen, omdat niet is gebleken dat er in het dossier stukken ontbreken die bij het bestreden besluit zijn betrokken.
Hoger beroep van [appellant] en de beoordeling daarvan
2. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de in 3 tot en met 6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De verklaring van de zoon van [appellant] op de zitting dat hij zich kan herinneren dat er een oppas aan huis is geweest voor hem toen hij heel jong was, verandert hier niets aan, omdat ook daaruit niet blijkt dat hiervoor kinderopvangtoeslag is ontvangen. Daaraan voegt de Afdeling, in het kader van het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel en wat daarover op de zitting is besproken, nog het volgende toe.
2.1. De Afdeling bevestigt met deze uitspraak onder meer het oordeel van de rechtbank dat de Dienst Toeslagen zich op basis van zorgvuldig onderzoek terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanvrager van kinderopvangtoeslag is geweest en daarom niet in aanmerking komt voor compensatie. Het beroep op het vertrouwensbeginsel moet tegen de achtergrond van deze vaststelling worden beoordeeld. Op de zitting bij de Afdeling is gebleken dat niet in geschil is dat desondanks aan [appellant] door een servicemedewerker van de Dienst Toeslagen abusievelijk telefonisch is gezegd dat hij in aanmerking komt voor compensatie. De Dienst Toeslagen heeft op de zitting bevestigd dat bij [appellant] na zijn aanmelding als gedupeerde ten onrechte in het systeem een korte periode de aanduiding "toekennen" stond en dat met hem is gesproken over de uitbetaaldatum van de compensatie en zijn rekeningnummer. De Dienst Toeslagen heeft op de zitting echter ook toegelicht dat deze mededeling ten onrechte was, omdat [appellant] geen aanvrager is geweest van kinderopvangtoeslag en dat dit binnen enkele dagen is hersteld in het systeem en ook meteen aan [appellant] is medegedeeld. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Deze gang van zaken is in lijn met de inhoud van de telefoonnotities die zich over deze contacten in het dossier bevinden. Daargelaten of gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend aan de mededeling van de servicemedewerker over de uitbetaaldatum en voor zover aan de telefoon daardoor verwachtingen zijn gewekt over het recht op compensatie, is dit dus binnen zeer korte tijd rechtgezet omdat de Dienst Toeslagen [appellant] binnen enkele dagen heeft geïnformeerd dat geen recht op compensatie bestond. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat [appellant] geen aanvrager van kinderopvangtoeslag is geweest, kon hij geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan de telefonisch gedane mededeling dat de compensatie aan hem zou worden overgemaakt. Dat neemt niet weg dat deze mededeling ongelukkig is geweest, zoals de Dienst Toeslagen ook heeft erkend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
4. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
594