ECLI:NL:RVS:2025:3210

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
202204456/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Gundelach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor Sint Annastraat 3 in Naarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Naarden Vastgoed Ontwikkeling B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 juni 2022 de omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk slopen en vergroten van een pand op Sint Annastraat 3 in Naarden had herroepen. De omgevingsvergunning was eerder op 13 oktober 2020 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren. Naarden Vastgoed, eigenaar van het perceel, heeft de vergunning aangevraagd voor de sloop en uitbreiding van een restaurant en de bouw van vier appartementen. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom er voldoende parkeergelegenheid kon worden geboden, wat leidde tot de herroeping van de vergunning. Naarden Vastgoed stelde dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien en dat er geen reden was om aan te nemen dat het college de vergunning zou weigeren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 juli 2025 het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de omwonenden. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had moeten herroepen, maar had moeten volstaan met de vernietiging van het besluit op bezwaar, zodat het college een nieuw besluit kon nemen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering door het college bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral met betrekking tot parkeernormen en de gevolgen voor de omgeving.

Uitspraak

202204456/1/R4.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Naarden Vastgoed Ontwikkeling B.V. (hierna: Naarden Vastgoed),
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 20 juni 2022 in zaak nr. 21/2636 in het geding tussen:
[partij A], [partij B] en [partij C],
en
het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft het college een omgevingsvergunning aan Naarden Vastgoed verleend voor het gedeeltelijk slopen en vergroten van het pand op het perceel Sint Annastraat 3 in Naarden, gemeente Gooise Meren (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 mei 2021 heeft het college het door [partij A], [partij B] en [partij C] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2022 heeft de rechtbank het door [partij A], [partij B] en [partij C] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de omgevingsvergunning herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft Naarden Vastgoed hoger beroep ingesteld.
[partij A], [partij B] en [partij C] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 7 juni 2023 heeft het college beslist om het besluit van 13 oktober 2020 in stand te laten.
[partij A], [partij B] en [partij C] hebben samen, en Naarden Vastgoed heeft voor zich, een nader stuk ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld van 18 juni 2025, waar Naarden Vastgoed, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. S.A.B. Boer, advocaat in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Kordelaar, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij C], mede als vertegenwoordiger van [partij A] en [partij B], verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 11 april 2019. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wabo, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Naarden Vastgoed is eigenaar van het perceel. Het perceel ligt binnen de omwalling van de vesting Naarden (hierna: de vesting). Naarden Vastgoed heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om de oude bebouwing op het perceel, waarin een restaurant werd geëxploiteerd, gedeeltelijk te slopen en te vergroten ten behoeve van een nieuw restaurant en vier appartementen. Door deze nieuwe ontwikkeling neemt de parkeerbehoefte toe. [partij A] en anderen wonen in de directe omgeving van het perceel. De nieuwe bebouwing is inmiddels gerealiseerd en de appartementen zijn in gebruik genomen.
3.       In haar tussenuitspraak van 21 januari 2022 in zaak nr. 21/2636 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien als bedoeld in artikel 4.1, onder a en b, van de regels van het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan parkeren Gooise Meren" (hierna: de parapluplanregels). Op grond van die bepaling moet aan de hand van het geldende parkeerbeleid worden beoordeeld of in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. Op het moment van het nemen van het besluit van 7 mei 2021 was het geldende parkeerbeleid neergelegd in de Richtlijnen voor de parkeernormen (hierna: het parkeerbeleid). Omdat op het perceel en binnen een loopafstand van 100 m niet in de benodigde parkeerruimte kan worden voorzien, mag volgens het parkeerbeleid voor vervangende parkeerruimte een beroep worden gedaan op de bestaande parkeercapaciteit in de openbare ruimte. Dat mag, als uit onderzoek blijkt dat daarmee de parkeerdruk in het gebied binnen een loopafstand van 100 m rondom het perceel op het maatgevende moment in de week onder de 85% zal blijven. Dat onderzoek was niet verricht. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om het motiveringsgebrek te herstellen.
Bij brief van 17 maart 2022 heeft het college toegelicht dat op grond van het parkeerbeleid niet in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. In die brief heeft het college zijn voornemen kenbaar gemaakt om in de tweede helft van 2022 het parkeerbeleid zodanig te wijzigen dat daarna, naar verwachting, wel in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien voor het bouwplan. De voorgenomen wijziging heeft betrekking op een verruiming van de voor het parkeerdrukonderzoek relevante loopafstand van 100 m naar 300 m, waardoor een op 200 m van het perceel gelegen parkeerterrein bij dat onderzoek kan worden betrokken. Of die verwachting gerechtvaardigd is, moet nog door Naarden Vastgoed worden onderzocht, zo stelt het college in die brief.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld en dat daarom de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven.
4.       Het college heeft het parkeerbeleid op 23 april 2023 gewijzigd (hierna: het gewijzigde parkeerbeleid). Het gewijzigde parkeerbeleid is op 5 juni 2023 bekendgemaakt. Het college heeft zich in zijn besluit van 7 juni 2023 op het standpunt gesteld dat met toepassing van het gewijzigde parkeerbeleid wel sprake is van voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in artikel 4.1, onder a en b, van de parapluplanregels, als wordt uitgegaan van een loopafstand van 300 m. Er is volgens het college voldoende parkeergelegenheid, omdat uit parkeerdrukonderzoek blijkt dat de gemiddelde parkeerdruk op het maatgevende moment, naar beneden afgerond, 85% zal bedragen.
5.       De relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Wabo en de parapluplanregels en de relevante onderdelen van het gewijzigde parkeerbeleid zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Het hoger beroep
6.       Naarden Vastgoed betoogt dat de rechtbank ten onrechte de omgevingsvergunning heeft herroepen. Volgens Naarden Vastgoed bestond geen aanleiding voor de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien, omdat geenszins vaststaat dat het college alsnog zal weigeren om de omgevingsvergunning te verlenen. Naarden Vastgoed wijst daarbij op het concrete voornemen van het college om het parkeerbeleid te wijzigen, welk voornemen inmiddels heeft geleid tot het gewijzigde parkeerbeleid. Ook wijst zij op de binnenplanse mogelijkheid om van artikel 4.1, onder a en b, van de parapluplanregels af te wijken, gelet op artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo en artikel 4.1, onder c, van de parapluplanregels.
6.1.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 4.1, onder a en b, van de parapluplanregels is verleend. Dat is een gebrek dat in dit geval in een nieuw besluit op bezwaar hersteld kan worden. Er bestond dan ook geen grond voor de rechtbank om het besluit van 13 oktober 2020, waarbij de omgevingsvergunning is verleend, te herroepen. De rechtbank had moeten volstaan met de vernietiging van het besluit op bezwaar, zodat het college na een volledige heroverweging op grond van 7:11 van de Awb een nieuw besluit op bezwaar had kunnen nemen.
Het betoog slaagt.
7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank de omgevingsvergunning heeft herroepen en heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8.       Het college moet de in verband met de behandeling van het hoger beroep bij Naarden Vastgoed opgekomen proceskosten vergoeden.
Het besluit van 7 juni 2023
9.       De Afdeling merkt het besluit van 7 juni 2023 aan als een nieuw besluit op bezwaar dat het door de rechtbank vernietigde besluit van 7 mei 2021 vervangt. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Tegen dit besluit is van rechtswege een beroep ontstaan voor [partij A], [partij B] en [partij C], omdat daarbij niet aan hun bezwaren wordt tegemoetgekomen. Voor Naarden Vastgoed is geen beroep van rechtswege ontstaan, omdat Naarden Vastgoed in haar nader stuk de Afdeling daartoe gevraagd schriftelijk heeft laten weten het eens te zijn met het besluit van 7 juni 2023.
10.     [partij A], [partij B] en [partij C] betogen dat het aan het besluit van 7 juni 2023 ten grondslag liggende parkeerdrukonderzoek op onzorgvuldige wijze is uitgevoerd. Dat parkeeronderzoek is neergelegd in de memo ‘Parkeervraag St. Annastraat 3 te Naarden’ van Antea Group (hierna: Antea) van 30 december 2022 (hierna: de parkeermemo). Volgens [partij A], [partij B] en [partij C] is in het parkeerdrukonderzoek uitgegaan van een te hoge parkeercapaciteit en geven de momenten waarop Antea tellingen heeft verricht om de parkeerbezetting vast te stellen geen representatief beeld van de ervaren parkeerdruk in de vesting.
Over de beschikbare parkeercapaciteit voeren [partij A], [partij B] en [partij C] het volgende aan. Zij wijzen erop dat in de parkeermemo, voor zover het gaat om een loopafstand van 100 m vanaf het perceel, van een hogere parkeercapaciteit wordt uitgegaan dan in de brief van het college van 17 maart 2022. Verder wijzen zij erop dat in de parkeermemo, bij een loopafstand van 300 m vanaf het perceel, wordt uitgegaan van een parkeercapaciteit voor 774 auto’s, terwijl uit tellingen van het Bewonersplatform Naarden-Vesting blijkt dat er 576 parkeerplaatsen zijn. Het verschil is volgens [partij A], [partij B] en [partij C] voornamelijk gelegen in de omstandigheid dat in de parkeermemo ten onrechte is uitgegaan van parkeercapaciteit in smalle straten die ongeschikt zijn om auto’s te parkeren. Daarnaast is volgens [partij A], [partij B] en [partij C] in de parkeermemo sprake van een dubbentelling in sectie 6A, fouten in de telling bij de twee relevante parkeerterreinen en overige onzorgvuldigheden, doordat geen rekening is gehouden met uitgangen, gereserveerde plaatsen, bomen en de omvang van parkeerhavens. Volgens [partij A], [partij B] en [partij C] zijn in de parkeermemo ook de parkeerplaatsen in de blauwe zone ten onrechte meegenomen, omdat die parkeerplaatsen voor de omwonenden vaak niet beschikbaar zijn buiten de avondperiode waarin het parkeerdrukonderzoek heeft plaatsgevonden.
Over de parkeertellingen voeren [partij A], [partij B] en [partij C] aan dat deze niet representatief zijn, omdat deze alleen tussen 22.00 en 23.00 uur op dinsdag 6 en dinsdag 13 december 2022 hebben plaatsgevonden. [partij A], [partij B] en [partij C] merken daarbij op dat de vesting veel bezoekers aantrekt in de weekenden en tijdens evenementen en dat de parkeercapaciteit op het Adriaan Dorstmanplein niet beschikbaar is tijdens de weekmarkt.
10.1.  De brief van het college van 17 maart 2022 ligt niet ten grondslag aan het besluit van 7 juni 2023. Alleen de omstandigheid dat in die brief, bij een loopafstand van 100 m vanaf het perceel, van een lagere parkeercapaciteit wordt uitgegaan dan in de parkeermemo, leidt niet tot de conclusie dat de in parkeermemo vastgestelde parkeercapaciteit onjuist is. Verder hebben [partij A], [partij B] en [partij C] op de zitting erkend dat in de smalle straten binnen de vesting geen parkeerverbod geldt en dat daar ook daadwerkelijk wordt geparkeerd. Gelet daarop valt niet in te zien waarom de parkeercapaciteit in die smalle straten buiten beschouwing had moeten worden gelaten. [partij A], [partij B] en [partij C] hebben niet aannemelijk gemaakt dat in de parkeermemo sprake is van dubbeltellingen, onjuiste tellingen op parkeerterreinen of dat in de parkeermemo parkeercapaciteit aanwezig is geacht op plekken in openbaar toegankelijk gebied waar een parkeerverbod geldt of waar het feitelijk onmogelijk is om te parkeren. Een door Naarden Vastgoed overgelegde aanvullende memo van Antea van 18 december 2023 vermeldt dat Antea in oktober 2023 opnieuw de parkeercapaciteit heeft onderzocht en daarbij tot dezelfde conclusie is gekomen als in de parkeermemo. Het college heeft zich onder verwijzing naar het door bureau Dufec in opdracht van de gemeente Gooise Meren opgestelde rapport ‘Parkeeronderzoek de Gooise Meren 2018’ van augustus 2018 op het standpunt gesteld dat de avondperiode op doordeweekse dagen maatgevend is voor parkeerdrukonderzoek, omdat uit dat rapport blijkt dat de parkeerdruk in andere perioden niet hoger is. In het aan het besluit van 7 juni 2023 ten grondslag liggende advies van een verkeerskundige van de gemeente Gooise Meren van 11 mei 2023 (hierna: het parkeeradvies) staat dat Antea heeft kunnen volstaan met verkeerstellingen tijdens de avondperiode op 6 en 13 december 2022. In wat [partij A], [partij B] en [partij C] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college niet in zoverre van het parkeeradvies heeft mogen uitgaan. Omdat parkeerplaatsen in de blauwe zone in de maatgevende periode beschikbaar zijn, valt niet in te zien waarom die parkeerplaatsen niet tot de in die periode beschikbare parkeercapaciteit mogen worden gerekend. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat in wat [partij A], [partij B] en [partij C] hebben aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat het college de parkeermemo, voor wat betreft de vaststelling van de parkeercapaciteit en de parkeertellingen, niet aan het besluit van 7 juni 2023 ten grondslag had mogen leggen.
Het betoog slaagt niet.
11.     [partij A], [partij B] en [partij C] betogen verder dat het college niet heeft onderkend dat in dit geval niet wordt voldaan aan het volgens paragraaf 3.6.1 van het gewijzigde parkeerbeleid geldende vereiste om gebruik te mogen maken van de bestaande parkeercapaciteit in de openbare ruimte. [partij A], [partij B] en [partij C] voeren aan dat de in het parkeeradvies berekende parkeerdruk bij een loopafstand tot 300 m niet onder de 85% zal blijven en dat bovendien onduidelijk is wat de grondslag is voor het college om de berekende parkeerdruk van 85,47% naar 85% af te ronden.
11.1.  Het college heeft de parkeerbehoefte die de nieuwe ontwikkeling op het perceel met zich brengt, overeenkomstig de parkeermemo en het parkeeradvies vastgesteld op zes parkeerplaatsen. Dat zijn de parkeerplaatsen die nodig zijn voor de woonfunctie van vier nieuwe appartementen. De 34 parkeerplaatsen die nodig waren voor de oude restaurantfunctie op het perceel zijn met toepassing van paragraaf 3.2 van het gewijzigde parkeerbeleid in mindering gebracht op de 34 parkeerplaatsen die benodigd zijn voor de nieuw restaurantfunctie. Tussen partijen is niet in geschil dat sinds november 2019 geen restaurant op het perceel is geëxploiteerd en dat het perceel daarna, tot aan de verbouwing, niet voor een andere functie is gebruikt.
Uit de parkeermemo blijkt dat op 6 en 13 december 2022, tijdens de parkeertellingen, 595 onderscheidenlijk 648 van de 774 beschikbare parkeerplaatsen bezet waren. Voor de berekening of de parkeerdruk onder de 85% zal blijven, is in de parkeermemo het aantal bezette parkeerplaatsen vermeerderd met zes parkeerplaatsen, die benodigd zijn voor de nieuwe woonfunctie, tot 604 onderscheidenlijk 654 bezette parkeerplaatsen. Dat aantal is in het parkeeradvies verhoogd met 34 parkeerplaatsen tot 638 onderscheidenlijk 688 bezette parkeerplaatsen, omdat het restaurant tijdens de parkeertellingen was gesloten en zonder die verhoging de uitkomst van het parkeerdrukonderzoek niet representatief is. Na die correctie van 34 parkeerplaatsen is de gemiddelde parkeerdruk, afgerond op twee decimalen achter de komma, 85,47%. Het college heeft het parkeeradvies overgenomen in het besluit van 7 juni 2023 en is uitgegaan van een gemiddelde parkeerdruk van, naar beneden afgerond, 85%.
11.2.  Gezien de paragrafen 3.4, 3.6, 3.6.1 en 3.7 van het gewijzigde parkeerbeleid mag in dit geval voor vervangende parkeerruimte een beroep worden gedaan op de bestaande parkeercapaciteit in de openbare ruimte, als uit onderzoek blijkt dat daarmee de parkeerdruk in het gebied binnen een loopafstand van 300 m vanaf het perceel op het maatgevende moment in de week onder de 85% zal blijven. Op de zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het in de praktijk een beroep op de bestaande parkeercapaciteit in de openbare ruimte toestaat, als de parkeerdruk niet hoger wordt dan 85%. Naar het oordeel van de Afdeling is deze door het college omschreven praktijk niet in overeenstemming met het gewijzigde parkeerbeleid, waarvan in het bijzonder paragraaf 3.6.1, omdat de parkeerdruk ‘onder de 85%’ moet blijven.
11.3.  Op de zitting heeft Naarden Vastgoed gesteld dat het college de gemiddelde parkeerdruk in het besluit van 7 juni 2023 te hoog heeft vastgesteld, omdat het college het aantal bezette parkeerplaatsen ten onrechte met 34 parkeerplaatsen heeft verhoogd. Naarden Vastgoed heeft hierbij gewezen op de omstandigheid dat het college de parkeerbehoefte van de oude en nieuwe restaurantfunctie op het perceel tegen elkaar heeft weggestreept met toepassing van paragraaf 3.2 van het gewijzigde parkeerbeleid. Naarden Vastgoed heeft hierbij benadrukt dat de gemiddelde parkeerdruk zonder die verhoging onder de 85% zal blijven. Naar aanleiding daarvan heeft het college op de zitting, in afwijking van zijn besluit van 7 juni 2023, het standpunt ingenomen dat die verhoging onnodig is geweest. Maar het college heeft op de zitting geen antwoord kunnen geven op de vraag waaruit blijkt dat, als voor de parkeerbehoefte van een nieuwe ontwikkeling een beroep op de parkeercapaciteit in de openbare ruimte wordt gedaan, het gewijzigde parkeerbeleid niet vereist dat de parkeerdrukberekening een representatief beeld geeft van de feitelijke parkeerdruk als de nieuwe ontwikkeling wordt toegestaan. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit het gewijzigde parkeerbeleid niet dat de verhoging van het aantal bezette parkeerplaatsen met 34 parkeerplaatsen in dit geval achterwege had mogen of moeten worden gelaten. Zo bezien heeft het college in het besluit van 7 juni 2023 in overeenstemming met het gewijzigde parkeerbeleid gekozen voor een representatieve parkeerdrukberekening door het aantal bezette parkeerplaatsen te verhogen met 34 parkeerplaatsen.
11.4.  Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in het besluit van 7 juni 2023 terecht op het standpunt gesteld dat de gemiddelde parkeerdruk, naar beneden afgerond, 85% is. Maar het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gemiddelde parkeerdruk onder de 85% blijft en dat daarom in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien als bedoeld in artikel 4.1, onder a en b, van de parapluplanregels. Wat [partij A], [partij B] en [partij C] over de afronding van dat percentage hebben aangevoerd, hoeft daarom geen bespreking meer.
Het betoog slaagt.
12.     Het beroep is gegrond. Het besluit van 7 juni 2023 moet worden vernietigd. Dit betekent dat het college opnieuw een besluit moet nemen op het door [partij A], [partij B] en [partij C] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2020. Dat besluit van 13 oktober 2020 herleeft door deze uitspraak van de Afdeling op het door Naarden Vastgoed ingestelde hoger beroep.
13.     Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
14.     Het college hoeft in verband met de behandeling van het beroep geen proceskosten te vergoeden aan [partij A], [partij B] en [partij C].
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 20 juni 2022 in zaak nr. 21/2636, voor zover de rechtbank de omgevingsvergunning heeft herroepen en heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
III.      verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren van 7 juni 2023, kenmerk 615486, gegrond;
IV.     vernietigt dat besluit van 7 juni 2023;
V.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren tot vergoeding van bij Naarden Vastgoed Ontwikkeling B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren aan Naarden Vastgoed Ontwikkeling B.V. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
610-1152
BIJLAGE
De Awb
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Artikel 8:113
[…]
2. Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.
De Wabo
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
c.       de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de
beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld
krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet
ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een
omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
[…]
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
De parapluplanregels
Artikel 4.1
a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in het parkeerbeleid van de gemeente Gooise Meren, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt of vervangen wordt door een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen beleidsregel, met deze nieuwe versie of beleidsregel rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
Het gewijzigde parkeerbeleid
[…]
3.2 Sloop/nieuwbouw of functiewijziging
Bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt rekening gehouden met de parkeervraag van de bestaande situatie. Dit betekent dat in het geval van sloop/nieuwbouw of functiewijziging eerst de parkeerbehoefte van de laatste feitelijk bestaande (te vervallen) functies wordt bepaald met behulp van de parkeernormen en -indien van toepassing-aanwezigheidspercentages uit deze nota. Deze parkeerbehoefte mag vervolgens worden afgetrokken van de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie. Dit geldt echter alléén als het gebouw de laatste vijf jaar nog legaal gebruikt is. Als een gebouw of terrein meer dan vijf jaar ongebruikt is, moet de parkeerbehoefte van de bestaande functie op nihil worden gesteld.
[…]
3.4 Parkeren niet op eigen terrein
Bij nieuwbouw of functiewijziging is uitgangspunt dat het parkeren op eigen terrein moet worden opgelost. […] Er zijn redenen denkbaar dat het onmogelijk of onwenselijk is om parkeerplaatsen
op eigen terrein te realiseren. Dit is bijvoorbeeld het geval als:
•       de ontwikkeling is gelegen in een voetgangersgebied of in de vestingen van Muiden en Naarden;
[…]
In deze gevallen bekijkt de gemeente Gooise Meren of het mogelijk is de benodigde extra parkeerplaatsen op acceptabele loopafstand (zie paragraaf 3.7) in de openbare ruimte te realiseren. De gemeente kan dan zorgdragen voor de realisatie van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte, maar de kosten hiervan komen echter voor rekening van de ontwikkelende partij. (Onder strikte voorwaarden kan soms ook gebruikgemaakt worden van al bestaande parkeercapaciteit in de openbare ruimte, zie hiervoor
paragraaf 3.6).
[…]
3.6 Minder dan de parkeernorm
Er zijn situaties denkbaar waarbij de initiatiefnemer het aantal parkeerplaatsen conform de parkeernorm niet kan of wil realiseren. Hieraan kan medewerking worden verleend als voldaan wordt aan één van de volgende voorwaarden:
3.6.1 Er wordt aangetoond dat op andere wijze binnen acceptabele loopafstand (zie paragraaf 3.6) rond de ontwikkeling in de benodigde parkeerruimte (conform de normen) wordt voorzien, bijvoorbeeld in een openbare of particuliere parkeergarage. Aangetoond moet worden dat deze alternatieve parkeerruimte daadwerkelijk beschikbaar is op tijden dat die nodig zijn voor de parkeervraag van de ontwikkeling.
Tevens kan voor vervangende parkeerruimte beroep worden gedaan op de openbare ruimte als na onafhankelijk onderzoek blijkt dat daarmee de parkeerdruk in de directe omgeving op het maatgevende moment in de week onder de 85% zal blijven. De kosten van het onderzoek komen voor rekening van de vergunningaanvrager. Het onderzoeksgebied hangt samen met de maximale loopafstand, zoals beschreven in paragraaf 3.7 en dient met de gemeente afgestemd te worden. Als het mogelijk en noodzakelijk is om nieuwe parkeerplaatsen in de openbare ruimte te realiseren, gebeurt dit op kosten van de aanvrager.
[…]
3.7 Acceptabele loopafstanden
Bovenstaande normen gelden in combinatie met een maximale loopafstand om te voorkomen dat parkeerders een bepaalde voorziening niet gebruiken. De loopafstand is de werkelijke afstand (dus niet hemelsbreed) van de bestemming tot de parkeerplaats. Bewoners en werknemers moeten bereid zijn om deze maximale afstand dagelijks af te leggen. De van toepassing zijnde afstanden voor wonen en overige functies zijn:
•       wonen tot 300 meter tot bestemming in de zone Centrum - Bussum, in Naarden-Vesting en in Muiden-Vesting;
[…]