ECLI:NL:RVS:2025:3144

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202203475/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 21 april 2022, waarin het beroep van Boot2Go B.V. gegrond werd verklaard. Boot2Go heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het college heeft op 18 maart 2025 het hoger beroep ingetrokken, waarna Boot2Go haar incidenteel hoger beroep ook heeft ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de verzoeken van Boot2Go beoordeeld.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden. De procedure heeft in totaal zes jaar en ruim vijf maanden geduurd, waarbij de periode van achttien maanden waarin de behandeling van het bezwaarschrift is aangehouden niet wordt meegeteld. Na aftrek van deze periode is de totale duur van de procedure vier jaar en ruim elf maanden, wat betekent dat de redelijke termijn met elf maanden is overschreden. Deze overschrijding is aan de rechtbank en de Afdeling toe te rekenen.

De Afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat Boot2Go recht heeft op schadevergoeding van € 1.000,00, die door de Staat der Nederlanden moet worden betaald. Daarnaast is het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die Boot2Go heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.

Uitspraak

202203475/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de verzoeken van:
Boot2Go B.V., gevestigd in Amsterdam,
verzoekster,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en om schadevergoeding.
Procesverloop
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 april 2022 in zaaknummer 20/5185. Boot2Go heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij verzocht om een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het college heeft het hoger beroep bij brief van 18 maart 2025 ingetrokken. Boot2Go heeft daarop haar incidenteel hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht het college te veroordelen in de bij haar opgekomen proceskosten.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn van twee weken verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Verzoek om proceskostenvergoeding
1.       Op grond van artikel 8:118, eerste lid, van de Awb kan in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2.       Het college heeft het hoger beroep ingetrokken nadat Boot2Go een schriftelijke uiteenzetting heeft gegeven. Boot2Go heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij hiervoor heeft gemaakt. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Het verzoek moet op na te melden wijze worden toegewezen.
3.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.       Boot2Go heeft een verzoek om schadevergoeding gedaan, omdat de redelijke termijn is overschreden.
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overschreden, als de duur van de totale procedure te lang is. De termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. Voor zaken die uit een bezwaarprocedure en twee rechtelijke instanties bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vier jaar redelijk. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar maximaal zes maanden, de behandeling van het beroep maximaal anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep maximaal twee jaar duren.
4.2.    Het college heeft het bezwaarschrift van Boot2Go ontvangen op 2 oktober 2018. Boot2Go heeft daarbij verzocht om aanhouding van de behandeling van het bezwaarschrift. Bij e-mailbericht van 8 april 2020 heeft Boot2Go te kennen gegeven dat zij voortzetting van de behandeling van het bezwaarschrift wenst. Vervolgens heeft het college op 19 augustus 2020 een besluit genomen op het bezwaar. De rechtbank heeft op 21 april 2022 het beroep van Boot2Go gegrond verklaard, het besluit van 19 augustus 2020 vernietigd, de besluiten van 22 augustus 2018 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Bij brief van 18 maart 2025 heeft het college het hoger beroep ingetrokken.
4.3.    De periode van ruim achttien maanden dat de behandeling van het bezwaarschrift is aangehouden, wordt niet meegeteld bij de vaststelling van de duur van de procedure. Vergelijk daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:926, overweging 17.2.
4.4.    Ook wordt de periode van intrekking van het hoger beroep tot de datum van deze uitspraak, niet meegeteld bij de vaststelling van de duur van de procedure. Door het intrekken van het hoger beroep is het materiële geschil beëindigd, waarmee niet langer kan worden gezegd dat sprake is van spanning en frustratie. Vergelijk daarvoor de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 8 juni 2021, ECLI:NL:CBB:2021:578.
4.5.    Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot aan de intrekking van het hoger beroep zijn in totaal zes jaar en ruim vijf maanden verstreken. Na aftrek van de ruim achttien maanden die niet worden meegeteld bij de vaststelling van de duur van de procedure, heeft de totale procedure vier jaar en ruim elf maanden geduurd. De redelijke termijn is daarmee met elf maanden overschreden.
4.6.    Deze overschrijding is aan de rechtbank en de Afdeling toe te rekenen. De behandeling bij de rechtbank heeft in totaal één jaar, acht maanden en dertien dagen geduurd. Daarmee heeft de behandeling in eerste aanleg ruim drie maanden langer geduurd dan redelijk is. Het hogerberoepschrift is op 3 juni 2022 bij de Afdeling binnengekomen. Tot aan de intrekking van het hoger beroep heeft de procedure twee jaar en bijna elf maanden geduurd. Daarmee heeft de behandeling in hoger beroep bijna elf maanden langer geduurd dan redelijk is.
4.7.    Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan Boot2Go toe te kennen bedrag € 1.000,00. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtbank en de Afdeling is toe te rekenen, wordt de vergoeding van schade uitgesproken ten laste van de Staat (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Justitie en Veiligheid), die de schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank en de Afdeling moet betalen. Dat betekent dat de Afdeling de Staat zal veroordelen tot een schadevergoeding van € 1.000,00 (3/14e deel te voldoen door de minister van Justitie en Veiligheid en 11/14e te voldoen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
5.       Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt dus toegewezen.
6.       Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtbank en de Afdeling is toe te rekenen, moet de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ieder de helft van) de proceskosten vergoeden voor het verzoek om schadevergoeding. Bij de berekening van de kosten zal wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor licht (0,5) worden gehanteerd, omdat het hier alleen gaat om beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Boot2Go B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
III.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) om aan Boot2Go B.V. te betalen een vergoeding voor immateriële schade van € 214,29;
IV.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan Boot2Go B.V. te betalen een vergoeding voor immateriële schade van € 785,71;
V.       veroordeelt Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij Boot2Go B.V. in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50 (€ 226,75 te voldoen door de minister van Justitie en Veiligheid en € 226,75 te voldoen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
1071