ECLI:NL:RVS:2025:3113

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202405266/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap wegens twijfel aan identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om Nederlanderschap door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek werd afgewezen op 16 januari 2023, omdat er twijfels bestonden over de identiteit en nationaliteit van [appellant]. Deze twijfels waren ontstaan na een eerdere asielaanvraag in 2002, waarbij [appellant] onduidelijkheden had over zijn afkomst en taalvaardigheid. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in een eerdere uitspraak op 18 juni 2024 geoordeeld dat de staatssecretaris de afwijzing deugdelijk had gemotiveerd. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten, maar de Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd om de twijfels weg te nemen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405266/1/V6.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West-Brabant van 18 juni 2024 in zaak nr. 24/1957 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2023 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2023 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 juni 2025, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is sinds 2000 in Nederland en heeft een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet. Hij heeft op 20 december 2021 het verzoek ingediend. De staatssecretaris heeft op 6 december 2022 een voornemen uitgebracht tot afwijzing van het verzoek (hierna het voornemen), omdat hij twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van [appellant].
1.1.    De staatssecretaris heeft in het voornemen toegelicht dat uit het vreemdelingenrechtelijke dossier van [appellant] blijkt dat hij op 16 juli 2002 een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland. Hij heeft toen opgegeven dat hij ‘[appellant]’ is, geboren op [geboortedatum] 1985 in Makeni, Sierra Leone. Ook heeft [appellant] verklaard alleen Hausa te spreken en geen Krio en Temne. Het Hausa is echter geen taal die gangbaar is in Sierra Leone. Op basis van de door [appellant] gestelde herkomst mag worden verwacht dat hij kennis heeft van het Temne en dat hij het Krio actief beheerst. Omdat dit niet het geval is en [appellant] ook weinig kon verklaren over zijn gestelde geboorteplaats Makeni en Sierra Leone, werd er getwijfeld aan zijn nationaliteit en de overige door hem opgegeven persoonsgegevens, zoals zijn naam en geboortedatum. Om die reden heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (nu: de minister van Asiel en Migratie) bij besluit van 29 januari 2003 zijn asielaanvraag afgewezen. Het door [appellant] daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank Den Haag bij uitspraak van 14 december 2004 in zaak nr. 03/11521 ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het daartegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 28 april 2005 in zaak nr. 200500260/1 ongegrond verklaard. Daarmee staat de twijfel over de identiteit en nationaliteit van [appellant] in rechte vast. Dat betekent dat deze twijfel nog steeds bestaat. De staatssecretaris heeft [appellant] in het voornemen in de gelegenheid gesteld om zijn identiteit en nationaliteit alsnog aan te tonen, maar [appellant] heeft hier niet op gereageerd.
1.2.    De staatssecretaris heeft het verzoek vervolgens bij besluit van 16 januari 2023 afgewezen wegens twijfel aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. Met het besluit van 11 juli 2023 is de staatssecretaris bij zijn afwijzing gebleven. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen geslaagd beroep kan doen op bewijsnood. Volgens de staatssecretaris stelt [appellant] weliswaar dat hij in het verleden contact heeft gehad met de ambassade van Sierra Leone en dat zij hem niet kon helpen, maar heeft [appellant] deze stelling niet met stukken onderbouwd. Daarnaast heeft [appellant] geen schriftelijke verklaring overgelegd van de autoriteiten van zijn land van herkomst, waaruit blijkt dat hij niet in het bezit kan worden gesteld van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig paspoort. Hij heeft ook geen andere documenten overgelegd waaruit dit blijkt. Volgens de staatssecretaris zijn de omstandigheden die [appellant] heeft aangevoerd, zoals dat hij al lang in Nederland woont en een vrouw en kinderen heeft, niet bijzonder genoeg om tot een andere beslissing te komen.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De rechtbank heeft erop gewezen dat de twijfel over de identiteit en nationaliteit in rechte vaststaat door de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 april 2005. Volgens de rechtbank is het aan [appellant] om deze twijfel weg te nemen door een geboorteakte, een paspoort of andere identificerende documenten over te leggen. Dit heeft [appellant] niet gedaan. De rechtbank volgt verder niet het betoog van [appellant] dat hij in bewijsnood verkeert. Volgens de rechtbank heeft [appellant] niet aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van documenten waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijken. Daarnaast heeft hij niet met stukken onderbouwd dat hij contact heeft gehad met de Sierra Leoonse ambassade en dat deze hem niet kan helpen. De rechtbank is het ook eens met het standpunt van de staatssecretaris dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Hoger beroep en beoordeling
3.       [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. De gronden die hij in hoger beroep heeft aangevoerd zijn echter zo goed als een herhaling van wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het hiervoor onder 2 weergegeven oordeel van de rechtbank, dat is opgenomen onder 17 en 18 van haar uitspraak.
De Afdeling merkt daarbij op dat zij oog heeft voor het persoonlijk belang dat [appellant], gelet op zijn langdurige verblijf in Nederland, aan het verzoek hecht. Dit doet echter geen afbreuk aan de vereisten die gelden voor naturalisatie.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Overeem, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Overeem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
899-1131