202202169/1/R3.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend in Harkstede, gemeente Midden-Groningen,
2. Sappemeer Vastgoed B.V., gevestigd in Deventer,
3. [appellante sub 3], gevestigd in Noordbroek, gemeente Midden-Groningen, waarvan de maten zijn [maat 1] en [maat 2], beiden wonend in Noordbroek, gemeente Midden-Groningen,
4. Van der Valk Hotel Zuidbroek B.V. (hierna: Van der Valk), gevestigd in Zuidbroek, gemeente Midden-Groningen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Midden-Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Midden-Groningen" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, Sappemeer Vastgoed B.V., [appellante sub 3] en Van der Valk beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 7 april 2025 behandeld, waar zijn verschenen:
- [appellant sub 1], vergezeld door [gemachtigde];
- Sappemeer Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat in Enschede;
- Van der Valk, vertegenwoordigd door ing. A.J. Smith;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Hazekamp, drs. N. Bos en drs. M. Smit.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 6 mei 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan is een actualiserend en consoliderend bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Midden-Groningen. De bestaande situatie, met de huidige gebruiks- en bouwmogelijkheden, vormt daarbij het uitgangspunt. De aanleiding voor het plan is dat er in het plangebied verschillende bestemmingsplannen gelden, die in uiteenlopende jaren door de gemeenteraden van voormalige gemeenten zijn vastgesteld.
Opzet van de uitspraak
3. De Afdeling zal hierna eerst toelichten hoe zij een beroep gericht tegen een bestemmingsplan beoordeelt. Daarna komen per appellant de verschillende beroepsgronden aan de orde. Aan het einde van de uitspraak, vanaf overweging 18 en verder, volgt de conclusie voor alle beroepen.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
5. De relevante regelgeving is, voor zover deze niet in de overwegingen van de uitspraak is weergegeven, opgenomen in bijlage 1. Bijlage 1 maakt deel uit van deze uitspraak.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
6. [appellant sub 1] en anderen zijn eigenaren van het perceel aan de [locatie] in Harkstede. Zij zijn het niet eens met de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Midden-Groningen".
Nota van zienswijzen
7. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad geen enkele aandacht heeft besteed aan de door hen ingediende zienswijze.
7.1. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten van [appellant sub 1] niet in de overwegingen van de raad in reactie op de zienswijze zijn betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Planbegrenzing
8. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het perceel aan de [locatie] onderdeel zou moeten uitmaken van het plangebied. Zij wijzen op het feit dat de gemeentegrens over het perceel loopt.
8.1. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1] en anderen, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, ook op de zitting niet concreet hebben toegelicht dat tussen de gronden in het plangebied en de gronden aan de [locatie] een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat de raad de begrenzing van het bestemmingsplan niet heeft mogen vaststellen zonder daarbij de gronden van [appellant sub 1] en anderen in het plangebied te betrekken.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van Sappemeer Vastgoed B.V.
9. Sappemeer Vastgoed B.V. is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend gemeente Sappemeer, sectie K, nummers 255 (hierna: K255) en 262 (hierna: K262). De percelen worden begrensd door het Achterdiep Noordzijde in het noorden, de Noordbroeksterstraat in het oosten en de Rijksweg oost in het zuiden. Zij is het met name niet eens met de gebruiksmogelijkheden die binnen de bestemming "Agrarisch - Cultuurgrond" zijn voorzien.
Zonnepark
10. Sappemeer Vastgoed B.V. betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar wens om een grootschalig zonnepark op de percelen K255 en K262 te realiseren. Zij wijst erop dat zij al sinds 2017 met de gemeente spreekt over het voornemen om een zonnepark te verwezenlijken. Daarnaast wijst zij erop dat de percelen K255 en K262 in het Beleid Zonneparken Midden-Groningen zijn aangemerkt als een voorkeurslocatie voor de plaatsing van een grootschalig zonnepark. Sappemeer Vastgoed B.V. betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de consoliderende aard van het bestemmingsplan eraan in de weg staat om ter plaatse van de percelen een grootschalig zonnepark mogelijk te maken.
10.1. In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor een ruimtelijke ontwikkeling als dat initiatief voldoende concreet is, tijdig aan hem kenbaar is gemaakt en de raad op het moment van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan beoordelen.
10.2. De Afdeling is niet gebleken dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan door Sappemeer Vastgoed B.V. een zodanig concreet plan voor een grootschalig zonnepark was voorgelegd, dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan had kunnen en moeten beoordelen. Weliswaar heeft Sappemeer Vastgoed B.V. in haar zienswijze de wens geuit om een grootschalig zonnepark op de percelen K255 en K262 te realiseren, maar dat is op zichzelf onvoldoende om van een concreet initiatief te spreken. Zo was het aantal van de zonnepanelen en de oppervlakte niet duidelijk. Dit betekent dat alleen al daarom niet wordt toegekomen aan de vraag of de raad zich op het standpunt mocht stellen dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is en daarom geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen, zoals een grootschalig zonnepark, mogelijk maakt.
Het betoog slaagt niet.
Dubbelbestemmingen "Waarde - Landschap" en "Waarde - Archeologie 4"
11. Sappemeer Vastgoed B.V. betoogt dat aan de gronden van het perceel K262 ten onrechte de dubbelbestemmingen "Waarde - Landschap" en "Waarde - Archeologie 4" zijn toegekend. Daarover voert zij aan dat ter plaatse van het perceel K262 geen sprake kan zijn van een archeologische verwachtingswaarde of een dekzandrug, omdat de gronden zijn afgegraven voor zandwinning. In het kader van de bestemmingsplanprocedure had een ontheffing moeten worden aangevraagd van het verbod in artikel 2.57.3 van de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna: de Omgevingsverordening) op diepploegen, egaliseren en afschuiven van dekzandruggen, aldus Sappemeer Vastgoed B.V.
11.1. De Afdeling stelt vast dat aan de gronden van het perceel K262 de dubbelbestemmingen "Waarde - Landschap" en "Waarde - Archeologie 4" zijn toegekend. De toegekende dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" houdt kort samengevat in dat het uitvoeren van werken en werkzaamheden dieper dan 40 cm en bij een oppervlakte van meer dan 200 m2, omgevingsvergunningplichtig is. De toegekende dubbelbestemming "Waarde - Landschap" houdt in dat het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van dekzandruggen niet is toegestaan.
11.2. De Afdeling ziet in wat Sappemeer Vastgoed B.V. heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan het perceel K262 niet de dubbelbestemming "Waarde - Landschap" heeft mogen toekennen. De Afdeling overweegt dat, gelet op het bepaalde in artikel 2.57.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening, een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven dekzandruggen, regels stelt gericht op de bescherming van het reliëf, al dan niet in combinatie met stuifzandreliëf, en de herkenbaarheid daarvan. Artikel 2.57.3, tweede lid en onder a, van de Omgevingsverordening bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde regels in elk geval een verbod op diepploegen, egaliseren en afschuiven van de dekzandruggen bevat. Tussen partijen is niet in geschil dat ter plaatse van het perceel K262 op kaart 7 een dekzandrug is aangeduid. In de enkele stelling dat de dekzandrug niet meer waarneembaar is, heeft de raad redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om een ontheffing van het in artikel 2.57.3, tweede lid en onder a, van de Omgevingsverordening neergelegde verbod op diepploegen, egaliseren en afschuiven van dekzandruggen, aan te vragen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
11.3. Over het betoog dat de raad ten onrechte de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" aan het perceel K262 heeft toegekend, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de plantoelichting volgt dat de raad het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" heeft gebaseerd op het op 23 april 2020 vastgestelde archeologiebeleid, neergelegd in het rapport "Beleidsnota archeologie Gemeente Midden-Groningen" van Libau. Uit dit rapport blijkt waar bekende archeologische vindplaatsen en de te verwachten archeologische waarden zich bevinden. Met de enkele stelling dat de gronden zijn afgegraven voor zandwinning, heeft Sappemeer Vastgoed B.V. niet aannemelijk gemaakt dat de gronden dieper dan 40 cm, de diepte waarbij de uitvoering van werken en werkzaamheden op grond van artikel 39.4.1, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 39.4.2, aanhef en onder e, van de planregels omgevingsvergunningplichtig is, zijn bewerkt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de bescherming van de mogelijke archeologische waarden door middel van een vergunningstelsel voor bepaalde werken en werkzaamheden noodzakelijk kunnen achten.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellante sub 3]
12. [appellante sub 3] is eigenaar van het perceel [locatie] in Noordbroek. Op het perceel staat een boerderij van het Oldambtster type. Zij is het niet eens met het plan, met name omdat zij vreest voor een beperking van haar bouwmogelijkheden.
Bouwvlak
13. [appellante sub 3] betoogt dat de ligging en de omvang van het bouwvlak op de verbeelding afwijken van de afspraken die zij daarover met de gemeente heeft gemaakt. [appellante sub 3] wijst erop dat de plannen voor een nieuw te bouwen woning en loods niet binnen het bouwvlak passen. Zij verzoekt de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien en het bouwvlak zodanig aan te passen dat het bouwvlak in de noordwestelijke hoek wordt verruimd op de verbeelding.
13.1. De raad erkent dat het bouwvlak niet juist op de verbeelding is aangegeven. Beoogd is om het bouwvlak in de noordoostelijke hoek te verruimen. De raad heeft met het verweerschrift een tekening overgelegd die het bouwvlak juist weergeeft en verzoekt de Afdeling om de verbeelding overeenkomstig die tekening zelf voorziend aan te passen. [appellante sub 3] heeft daar bij brief van 3 april 2025 mee ingestemd.
13.2. Omdat de raad zich nu op een ander standpunt stelt dan bij de vaststelling van het plan, is het bestreden besluit wat betreft het bouwvlak zoals dat op de verbeelding is aangeduid op het perceel [locatie] niet zorgvuldig voorbereid. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
13.3. Omdat niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, namelijk door te bepalen dat de verbeelding moet worden aangepast op de wijze die is weergegeven in bijlage 2 bij deze uitspraak en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit deel van de verbeelding in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit wordt vernietigd. Bijlage 2 maakt deel uit van deze uitspraak.
Aanduiding "karakteristiek" en dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek"
14. [appellante sub 3] betoogt dat ter plaatse van de boerderij ten onrechte de aanduiding "karakteristiek" en de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek" zijn toegekend. Daarover voert [appellante sub 3] aan dat het enkele feit dat de boerderij in 2018 in het facetbestemmingsplan "Karakteristieke objecten", vastgesteld op 20 december 2018, als karakteristiek is aangewezen, niet wegneemt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Midden-Groningen" had moeten beoordelen of dezelfde status aan de boerderij kon worden toegekend. [appellante sub 3] wijst erop dat de boerderij in zeer slechte staat verkeert en niet in de oude staat teruggebracht kan worden. In aanvulling hierop wijst zij op de brief van 25 maart 2025 van Architectenbureau Nienhuis. Bovendien vreest [appellante sub 3] voor een beperking van haar bouwmogelijkheden als gevolg van de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek".
14.1. De Afdeling stelt vast dat ter plaatse van de bestaande boerderij de aanduiding "karakteristiek" is toegekend. Ter plaatse van de boerderij en aan een deel van de gronden daaromheen is de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek" toegekend.
14.2. Voor de vraag of de boerderij van [appellante sub 3] als karakteristiek moet worden aangemerkt, heeft de raad in het kader van de vaststelling van het facetbestemmingsplan "Karakteristieke objecten", een beoordeling van de boerderij laten verrichten door Libau. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de "Lijsten karakteristieke objecten gemeente Midden-Groningen", dat als bijlage bij de regels van het facetbestemmingsplan "Karakteristieke objecten" is gevoegd. Een van de lijsten ziet op objecten in Noordbroek. Over de Oldambtster boerderij vermeldt de lijst meerdere criteria op grond waarvan de boerderij wordt aangemerkt als karakteristiek. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad zich op deze informatie baseren. De omstandigheid dat de boerderij in slechte bouwkundige staat verkeert, doet hier niet aan af. [appellante sub 3] heeft namelijk niet aangetoond dat deze slechte bouwkundige staat afbreuk doet aan de beeldbepalende waarde en dat de boerderij om die reden niet beschermingswaardig zou zijn.
Voor zover [appellante sub 3] vreest in haar bouwmogelijkheden te worden beperkt door de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek", stelt de Afdeling vast dat deze bestemming niet leidt tot een beperking van de bouwmogelijkheden voor [appellante sub 3].
Gelet op het voorgaande heeft de raad redelijkerwijs de aanduiding "karakteristiek" aan de boerderij, en de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek" aan de boerderij en aan een deel van de gronden daaromheen op het perceel [locatie] kunnen toekennen.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van Van der Valk
15. Van der Valk is eigenaar van de percelen aan de Burgemeester Omtaweg 2 en 4 in Zuidbroek. Op het perceel Burgemeester Omtaweg 2 s een bedrijfswoning aanwezig en op het perceel Burgemeester Omtaweg 4bevindt zich het Van der Valk hotel.
Burgemeester Omtaweg 2
16. Van der Valk betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar voorstel voor de herinrichting van het perceel Burgemeester Omtaweg 2. In dat verband wijst Van der Valk op de brief van 10 februari 2021 van [adviseur], adviseur ruimtelijke plannen, waarin voorwaarden zijn genoemd waaronder medewerking zal worden verleend aan het initiatief. De raad stelt zich volgens Van der Valk ten onrechte op het standpunt dat niet aan alle voorwaarden is voldaan.
16.1. Zoals de Afdeling onder 10.1 heeft overwogen, moet de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor een ruimtelijke ontwikkeling als dat initiatief voldoende concreet is, tijdig aan hem kenbaar is gemaakt en de raad op het moment van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan beoordelen.
16.2. Bij brief van 10 februari 2021 heeft [adviseur], adviseur ruimtelijke plannen, te kennen gegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de verplaatsing van de bedrijfswoning naar het noorden van het perceel aan de Burgemeester Omtaweg 2. Daarbij zijn de voorwaarden waaronder medewerking kan worden verleend uiteengezet. Tussen partijen is niet in geschil dat [adviseur] de brief namens de raad heeft verstuurd. De voorwaarden luiden als volgt:
- Sloop van de huidige bedrijfswoning;
- Beplanting rondom de nieuwe bedrijfswoning;
- Ruimte tussen bedrijfsperceel en bedrijfswoning met tuin;
- Gevelvlakken boven gootlijn in donker hout;
- Beplanting rondom de huidige loods;
- Alles opnemen in een inrichtingsplan voor het gehele perceel.
In de brief staat verder het volgende vermeld: "Om aan uw verzoek mee te kunnen werken is het nodig dat u een compleet inrichtingsplan (kaart/plattegrond met korte onderbouwing) aanlevert. Hierin moeten alle voorwaarden die hierboven zijn gesteld worden opgenomen […]".
In de brief is verder vermeld dat Van der Valk de verplaatsing van de bedrijfswoning in de zienswijze over het ontwerpplan onder de aandacht kan brengen, omdat dit binnenkort ter inzage zou worden gelegd.
16.3. Naar aanleiding van de brief van 10 februari 2021 heeft Van der Valk haar initiatief met inrichtingsplan "Ontwerp nieuwbouw woning met paardenweide" in haar zienswijze over het ontwerpplan onder de aandacht gebracht. Naar het oordeel van de Afdeling kan het initiatief van Van der Valk worden aangemerkt als een voldoende concreet initiatief. Dit initiatief is echter, gelet op de omvang en de mogelijke ruimtelijke effecten van, onder andere, de gewenste paardenhouderij, en de uitbreiding van het initiatief ten opzichte van de brief van 10 februari 2021, niet tijdig kenbaar gemaakt. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de verplaatsing van de bedrijfswoning, gelet op het inrichtingsplan, niet los kan worden gezien van de overige door Van der Valk gewenste ontwikkelingen op het perceel. Dit betekent dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het concrete initiatief niet heeft hoeven beoordelen in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Burgemeester Omtaweg 4
17. De Afdeling begrijpt het betoog van Van der Valk zo, mede gelet op haar toelichting op de zitting, dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Daarover voert Van der Valk aan dat zij ervan mocht uitgaan dat de bestemmingsregeling voor het perceel Burgemeester Omtaweg 4, zoals die gold ten tijde van het bij besluit van 19 november 1992 vastgestelde bestemmingsplan "Motelcomplex Van der Valk", in het voorliggende bestemmingsplan zou worden opgenomen.
17.1. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
17.2. Op de zitting heeft Van der Valk gesteld dat de burgemeester mondeling heeft toegezegd dat de bestemmingsregeling voor het perceel Burgemeester Omtaweg 4 uit het bij besluit van 19 november 1992 vastgestelde bestemmingsplan "Motelcomplex Van der Valk", in het voorliggende bestemmingsplan zou worden opgenomen. De Afdeling is van oordeel dat Van der Valk niet aannemelijk heeft gemaakt dat de burgemeester dit heeft toegezegd. De enkele stelling dat de toezegging mondeling zou zijn gedaan is onvoldoende om een dergelijke toezegging aan te nemen, nu Van der Valk dat niet met stukken heeft onderbouwd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
Conclusie ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] en anderen
18. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen geen aanleiding.
Conclusie ten aanzien van het beroep van Sappemeer Vastgoed B.V.
19. Het beroep van Sappemeer Vastgoed B.V. is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van Sappemeer Vastgoed B.V. geen aanleiding.
Conclusie ten aanzien van het beroep van Van der Valk
20. Het beroep van Van der Valk is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van Van der Valk geen aanleiding.
Conclusie ten aanzien van het beroep van [appellante sub 3]
21. Gelet op wat [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat gaat over de vaststelling van het bouwvlak voor het perceel [locatie], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd. Zoals onder 13.3 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
22. De raad moet de proceskosten van [appellante sub 3] vergoeden.
23. De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, Sappemeer Vastgoed B.V. en Van der Valk Hotel Zuidbroek B.V. ongegrond;
II. verklaart het beroep van [appellante sub 3], waarvan de maten zijn [maat 1] en [maat 2], gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Midden-Groningen van 3 februari 2022 waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Midden-Groningen" is vastgesteld, voor zover dat de vaststelling van het bouwvlak voor het perceel [locatie] betreft, en voor zover de gronden die geel gemarkeerd zijn in bijlage 2 van deze uitspraak niet als bouwvlak zijn aangeduid op de verbeelding;
IV. bepaalt dat de verbeelding voor het perceel [locatie] wordt aangepast op de wijze zoals is weergegeven in bijlage 2 van deze uitspraak;
V. bepaalt dat deze uitspraak wat het onderdeel IV betreft in de plaats treedt van het besluit, voor zover vernietigd;
VI. draagt de raad van de gemeente Midden-Groningen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en IV, worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Midden-Groningen tot vergoeding van bij [appellante sub 3], waarvan de maten zijn [maat 1] en [maat 2], in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Midden-Groningen aan [appellante sub 3], waarvan de maten zijn [maat 1] en [maat 2], het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Jurgens
voorzitter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
884-1091
BIJLAGE 1
Omgevingsverordening provincie Groningen 2016
Artikel 1.2
"1. Voor zover in deze verordening niet anders is bepaald, kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing van de voorschriften, geboden en verboden van deze verordening verlenen.
2. Een ontheffing wordt geweigerd als door het stellen van beperkingen of voorschriften niet voldoende kan worden tegemoet gekomen aan het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing wordt gevraagd."
Artikel 2.57.3
"1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7, aangegeven 'dekzandruggen' stelt regels gericht op de bescherming van het reliëf, al dan niet in combinatie met stuifzandreliëf, en de herkenbaarheid daarvan.
2. De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval:
a. een verbod op diepploegen, egaliseren en afschuiven van de dekzandruggen;
[…]"
Bestemmingsplan "Buitengebied Midden-Groningen"
Artikel 39.1
"De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor
a. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden."
Artikel 39.4.1
"Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
a. het ontgronden, afgraven, afplaggen, egaliseren en ophogen van gronden;
b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 40 centimeter;
[…]."
Artikel 39.4.2
"Het bepaalde in lid 39.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. de aanleg van drainage betreffen;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
[…];
e. niet dieper gaan dan 40 cm beneden het maaiveld of een kleinere oppervlakte dan 200 m² beslaan.
[…]"
Artikel 40.2
"In afwijking van het bepaalde in de andere voorkomende bestemming(en), gelden voor het bouwen de volgende regels:
a. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het niet toegestaan de bestaande goot- en bouwhoogte, kapvorm en oppervlakte van het bouwwerk, alsmede de bestaande gevelindeling en de bestaande ligging te wijzigen.
b. het bepaalde onder a. geldt niet voor bouwwerken waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het gehele bouwwerk is verleend en de sloop is uitgevoerd."
Artikel 42.1
"De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor:
a. de opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de gebieden zoals weergegeven op kaart in Bijlage 1 Kaart landschappelijke waarden, zoals:
1. het reliëf en de herkenbaarheid van glaciale ruggen, inversieruggen, en dekzandruggen;
[…]"
Artikel 42.2.1
"Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:
a. voor op de kaart in Bijlage 1 aangewezen glaciale ruggen, inversieruggen en dekzandruggen:
1. het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van glaciale ruggen, inversieruggen en dekzandruggen;
[…]"
Artikel 42.2.2
"Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 42.2.1 voor:
a. voor het afgraven, egaliseren en afschuiven van glaciale ruggen, indien de uitvoering niet leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug."
BIJLAGE 2