ECLI:NL:RVS:2025:3083

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202501529/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 6 februari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan betrokkene. Betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. Op 13 maart 2025 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoeft te worden. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling heeft vastgesteld dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord, en dat er geen reden is om hierover in dit geval anders te oordelen.

De Afdeling heeft ook geen reden gezien om de grensdetentie vanaf een eerdere datum dan 13 maart 2025 onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die betrokkene heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202501529/1/V3.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 maart 2025 in zaak nr. NL25.9833 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2025 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 13 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. A.W. IJland, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2925, onder 3 tot en met 3.10, over de maximaal toegestane duur van grensdetentie op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de grensdetentie vanaf een eerdere datum dan 13 maart 2025 onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak.
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kraak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
1020