BRS.25.000564
Datum uitspraak: 10 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 mei 2025 in zaak nr. NL25.19131 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2025 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 14 mei 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Heilbron, advocaat in Amsterdam heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft overwogen dat zij het asielberoep van betrokkene niet eerder op een zitting kon behandelen dan 7 juli 2025. Gelet daarop is zij op goede gronden tot de conclusie gekomen dat de grensdetentie te lang zal voortduren. De geplande zittingsdatum viel namelijk precies op de laatste dag van de maximale termijn van dertien weken nadat betrokkene in grensdetentie is geplaatst. Het is niet waarschijnlijk dat de rechtbank in de asielzaak op de dag van de zitting uitspraak kon doen. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2925, onder 3.2.1, 3.8 en 3.9. 1.1. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om te oordelen dat de grensdetentie onrechtmatig was vanaf een eerdere datum dan de rechtbank heeft geoordeeld. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak.
II. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kraak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2025
1020