202407908/1/V1.
Datum uitspraak: 4 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 november 2024 in zaak nr. NL24.27763 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 29 november 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat in Gouda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. Appellant komt uit Colombia. Zij heeft aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd dat zij bescherming zoekt tegen seksueel misbruik door haar oom X en bedreigingen van haar oom Y. De minister heeft dit asielrelaas in het besluit van 17 juni 2024 ongeloofwaardig geacht, omdat appellant op meerdere punten tegenstrijdig, vaag en ongerijmd heeft verklaard. De rechtbank heeft dit oordeel van de minister gevolgd.
Grieven
2. Appellant klaagt in haar grieven over het oordeel van de rechtbank dat de minister haar asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Volgens appellant heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met het door haar in beroep overgelegde rapport van een psycholoog/psychotherapeut. Dit rapport vermeldt namelijk dat zij psychische klachten ervaart, die mogelijk van invloed zijn geweest op haar verklaringen.
2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak over het rapport overwogen dat de minister bij brief van 29 oktober 2024 kenbaar heeft gemaakt naar aanleiding hiervan voorlopig uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 en voor appellant een BMA-onderzoek op te starten. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat zij in dit uitstel geen grond ziet om tot een ander oordeel te komen over de rechtmatigheid van het asielbesluit.
2.2. De rechtbank heeft de inhoud van het rapport niet betrokken bij de toetsing van het besluit, waar dat gaat over het vermogen om te verklaren en de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Daarmee heeft zij niet onderkend dat dit rapport licht werpt op de in beroep aangevoerde grond dat betrokkene tijdens het gehoor moeilijk heeft kunnen praten over haar ervaringen. Omdat de minister belang hecht aan het rapport en daarom een BMA-onderzoek heeft aangevraagd, moet de minister gemotiveerd uiteenzetten waarom het rapport haar asielbeoordeling niet anders maakt.
2.3. De grieven slagen.
Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep is alsnog gegrond en het besluit van 17 juni 2024 wordt vernietigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 november 2024 in zaak nr. NL24.27763;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 17 juni 2024, V-[…];
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2025
574-1151