202407682/2/A3.
Datum uitspraak: 29 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in Landgraaf,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 december 2024 in zaak nrs. 24/4470 en 24/4534 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de burgemeester van Landgraaf.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2024 heeft de burgemeester gelast de schuur met paardenboxen gelegen aan de [locatie] in Landgraaf (hierna: het lokaal) gedurende zes maanden gesloten te houden.
Bij besluit van 21 oktober 2024 heeft de burgemeester het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 januari 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. Th. Boumans, advocaat in Heerlen, en mr. N.M.V.M. Smeets, en de burgemeester, vertegenwoordigd door L.M.E. Embregts en D.J. Schellschmidt-Eggen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] is eigenaar van het lokaal. Uit een bestuurlijke rapportage van 23 april 2024 volgt dat de politie 500 hennepplanten heeft aangetroffen in een gedeelte van het lokaal aan de achterzijde van de paardenboxen. De burgemeester heeft besloten het lokaal voor de duur van zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en de Beleidsregels wet Damocles en Wet Victoria gemeente Landgraaf. Het lokaal is sinds 20 december 2024 gesloten.
3. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de sluiting wordt opgeheven totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak.
4. [verzoeker] heeft drie paarden (twee merries en een hengst) die in het lokaal verbleven. Als gevolg van de sluiting heeft hij zijn paarden ergens anders onder moeten brengen. De hengst verblijft op een perceel gelegen naast het lokaal, dat [verzoeker] van de gemeente huurt. De merries verblijven in een privéstalling. Dat de paarden daar gedurende de sluiting kunnen blijven is niet door [verzoeker] weersproken. [verzoeker] meent echter een spoedeisend belang te hebben omdat hij de kosten van die alternatieve huisvesting niet kan dragen. Op de zitting bij de voorzieningenrechter heeft hij toegelicht dat hij op korte termijn failliet dreigt te gaan.
5. De burgemeester heeft gesteld dat de huur van het perceel waar de hengst op verblijft enkele tientallen euro’s bedraagt. [verzoeker] heeft weliswaar een huurachterstand, maar om te voorkomen dat de hengst gedurende de sluiting ergens anders ondergebracht moet worden is de gemeente daarin coulant. [verzoeker] heeft dit niet weersproken. Voor de merries heeft [verzoeker] tijdens de zitting een overeenkomst paardenstalling overgelegd, waaruit volgt dat de stalling € 320,00 per maand kost, exclusief voeding. Daarnaast heeft [verzoeker] bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening bankafschriften overgelegd van de periode van 1 oktober 2024 tot en met 23 december 2024. Ook heeft hij een stuk ingediend waaruit volgt dat er beslag gelegd is op zijn AOW-uitkering.
6. Nu [verzoeker] verzoekt om een voorlopige voorziening is het aan hem om te onderbouwen dat er sprake is van een spoedeisend belang. Zoals de rechtbank heeft overwogen, volgt uit de bankafschriften niet wat de vaste lasten zijn van [verzoeker]. Dit geldt ook voor de meest recente afschriften. Zo staan er bijvoorbeeld geen kosten voor huisvesting of een zorgverzekering op de afschriften. Ook de stallingskosten voor de merries zijn niet op de afschriften terug te vinden. [verzoeker] heeft op de zitting verklaard dat hij die kosten contant heeft betaald, maar heeft geen betaalbewijs daarvan overgelegd. Uit de afschriften volgt weliswaar dat [verzoeker] bedragen van € 600,00 en € 800,00 contant heeft opgenomen, maar het is niet te achterhalen waaraan dat geld is besteed. Zoals de rechtbank verder heeft overwogen blijkt uit de afschriften dat [verzoeker] geld heeft geïnvesteerd in crypto, maar is niet inzichtelijk wat het digitale vermogen is. Dat er beslag is gelegd op een deel van de AOW-uitkering van [verzoeker] en hij gebruik maakt van gefinancierde rechtsbijstand, zegt op zichzelf niets over de huidige financiële situatie van [verzoeker]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoeker] met de overgelegde financiële gegevens dan ook nog altijd onvoldoende onderbouwd dat hij de kosten van het stallen van zijn paarden niet zou kunnen dragen. Gezien het voorgaande ontbreekt een spoedeisend belang voor het treffen van de gevraagde voorziening.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Kamperman, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Kamperman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025
1000