ECLI:NL:RVS:2025:2879
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening inzake afwijzing verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 juni 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag was op 28 juni 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 5 april 2024 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht vastgesteld dat appellante niet als ten laste komend familielid van referent kan worden aangemerkt. De overwegingen van het arrest van het Hof van Justitie van 10 april 2025 zijn in deze situatie niet van toepassing, omdat er slechts enkele maanden zijn verstreken tussen het verlaten van het land van oorsprong en de aanvraag in Nederland. De voorzieningenrechter heeft verder geconcludeerd dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.