ECLI:NL:RVS:2025:2875

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
202503278/1/V2 en 202503278/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening en op het hoger beroep van de appellant, die in beroep was gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 13 mei 2025 het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 mei 2024 de aan appellant verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had ingetrokken. De minister van Asiel en Migratie had het bezwaar van de appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze terecht en op goede gronden tot haar oordeel was gekomen. De voorzieningenrechter bevestigde de motivering van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.

Uitspraak

202503278/1/V2 en 202503278/2/V2.
Datum uitspraak: 26 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 13 mei 2025 in zaak nr. NL24.48056 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aan appellant verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 5 november 2024 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. S.L. Soedamah, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De voorzieningenrechter van de Afdeling neemt de motivering onder 4.1 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter van de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van N. Capel LLM, griffier.
w.g. Wissels
voorzieningenrechter
w.g. Capel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025
1024