ECLI:NL:RVS:2025:284

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
202407119/1/R4 en 202407119/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning FastNed B.V. te Muiden

Op 15 september 2023 verleende het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren een omgevingsvergunning aan FastNed B.V. voor de uitbreiding van een bestaande overkapping voor snelladen nabij Rijksweg 1 te Muiden. [Verzoeker], wonend in Muiden, maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde zijn bezwaar niet-ontvankelijk, omdat hij volgens hen geen belanghebbende was. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van [verzoeker] tegen deze niet-ontvankelijk verklaring ongegrond. Hierop stelde [verzoeker] hoger beroep in en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelde het verzoek op 16 januari 2025. Tijdens de zitting waren zowel [verzoeker] als vertegenwoordigers van het college en FastNed B.V. aanwezig. De voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [verzoeker] geen belanghebbende was bij het besluit van 15 september 2023. De afstand tussen zijn woning en het perceel was ongeveer 836 meter, en de gevolgen van de uitbreiding waren niet van enige betekenis voor [verzoeker].

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De beslissing werd op 28 januari 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

202407119/1/R4 en 202407119/2/R4.
Datum uitspraak: 28 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in Muiden, gemeente Gooise Meren,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 7 oktober 2024 in zaak nr. 24/2160 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2023 heeft het college aan FastNed B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de bestaande overkapping voor snelladen op het perceel nabij Rijksweg 1 te Muiden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 februari 2024 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op een digitale zitting op 16 januari 2025, waar [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Schuit, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Fastned B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. S. Siskina, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Vooraf
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 juni 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3.       Op het perceel is een snellaadstation van FastNed aanwezig. Bij besluit van 15 september 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de overkapping die al op het perceel aanwezig is. Onder de uitbreiding van de overkapping worden snelladers geplaatst, maar op het plaatsen van die snelladers ziet deze omgevingsvergunning niet.
4.       [verzoeker] woont op het adres [locatie] in Muiden. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 september 2023. Dat bezwaar is door het college bij besluit van 14 februari 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college vindt dat [verzoeker] geen belanghebbende is bij het besluit van 15 september 2023. De rechtbank heeft het door [verzoeker] tegen het besluit op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard. [verzoeker] is van mening dat hij wel belanghebbende is en heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling tevens gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Beoordeling van het hoger beroep
5.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij wel belanghebbende is bij het besluit van 15 september 2023. Hij voert in dat verband aan dat hij wel gevolgen van enige betekenis ondervindt. Hij wijst op de lichtoverlast die hij ervaart van het licht van de koplampen van de auto’s die gebruik maken van het laadstation en op de verlichting van de overkapping zelf. Verder wijst hij erop dat hij in het verleden wel als belanghebbende is aangemerkt bij ontwikkelingen nabij het perceel, zoals de realisatie van een McDonald’s, omdat met hem en enkele andere omwonenden destijds een vaststellingsovereenkomst is gesloten over die ontwikkelingen.
5.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de voorzieningenrechter naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Hij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
5.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de omgevingsvergunning alleen ziet op de uitbreiding van de bestaande overkapping van het laadstation. De gevolgen die [verzoeker] al ondervindt van het al aanwezige laadstation, zoals de door hem benoemde reeds ervaren lichtoverlast, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
5.3.    De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college [verzoeker] terecht niet als belanghebbende bij het besluit van 15 september 2023 heeft aangemerkt. De afstand tussen de woning van [verzoeker] en het perceel bedraagt ongeveer 836 m. Tussen de locatie van de vergunde uitbreiding van de overkapping bevinden zich de al aanwezige overkapping en opgaand groen. De uitbreiding van het laadstation zal plaatsvinden in de richting van de snelweg en niet in de richting van de woning van [verzoeker]. [verzoeker] zal weliswaar enige gevolgen ondervinden van de uitbreiding van de overkapping, maar de voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat dit geen gevolgen van enige betekenis zijn vanwege de grote afstand tussen zijn woning en de uitbreiding van de overkapping. Het door [verzoeker] gestelde dat hij als partij is betrokken bij een vaststellingsovereenkomst over ontwikkelingen nabij het perceel, maakt ook niet dat hij als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt bij het besluit van 15 september 2023.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en slot
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.       Nu op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, af te wijzen.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Kaajan
voorzieningenrechter
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025
776