ECLI:NL:RVS:2025:2838

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
202301116/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot beslissingen van de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 januari 2023. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 27 augustus 2020 een verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) had afgewezen. [appellant] verzocht de minister om alle beslissingen van de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg van voor 2010 openbaar te maken. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de minister had onderschreven dat de Wob niet van toepassing is op deze beslissingen. [appellant] voerde aan dat de minister afschriften van de beslissingen in bezit heeft en dat het van belang is dat iedereen, vooral degenen die onder het medisch tuchtrecht vallen, hiervan kennis kan nemen. De rechtbank had echter geoordeeld dat artikel 77 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) een bijzondere openbaarmakingsregeling bevat die van toepassing is op de beslissingen van de tuchtcolleges, en dat de Wob hier niet op van toepassing is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 maart 2025 behandeld en heeft geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202301116/1/A3.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 januari 2023 in zaak nr. 21/378 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2020 heeft de minister een verzoek van [appellant] om, voor zover hier van belang, openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2020 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2025, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. C. Grijsen en mr. M.A. Gatzen, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Bij brief van 10 juli 2020 heeft [appellant] de minister verzocht om, voor zover hier van belang, alle beslissingen van de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg van voor 2010 op grond van de Wob openbaar te maken.
2.       Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid in werking getreden. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 10 december 2020, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is.
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de minister heeft onderschreven dat de Wob niet van toepassing is op de beslissingen van de tuchtcolleges. Hierbij voert hij aan dat de minister afschriften van de beslissingen in bezit heeft en dat het van belang is, onder meer vanuit het oogpunt van het recht op een eerlijk proces, dat een ieder, en met name degenen die onder het medisch tuchtrecht vallen, daarvan kennis kunnen nemen. Verder wijst hij erop dat het hier niet gaat om een verzoek aan de tuchtcolleges op grond van artikel 77 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG) maar om een Wob-verzoek aan de minister. Hij verzoekt de Afdeling om over de zaak advies te vragen aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM).
3.1.    Artikel 77 van de Wet BIG luidt:
"De secretarissen van de tuchtcolleges kunnen aan degene die daarom verzoekt, tegen betaling der kosten, afschriften van onherroepelijke beslissingen van de tuchtcolleges verstrekken. Zodanige afschriften worden niet dan na machtiging van de voorzitter van het college dat de desbetreffende beslissing heeft gegeven, verstrekt. Een verzoek daartoe wordt alleen toegestaan ingeval de verzoeker heeft aangetoond dat hij daarbij belang heeft. In de afschriften worden de in de desbetreffende beslissingen vermelde namen, voornamen en woonplaatsen van de klagers, de beklaagden, de getuigen en de deskundigen weggelaten."
3.2.    De rechtbank heeft terecht het standpunt van de minister onderschreven dat de Wob niet op de beslissingen van de tuchtcolleges van toepassing is. Artikel 77 van de Wet BIG bevat voor deze beslissingen een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter, inhoudende dat de secretarissen van de tuchtcolleges gepseudonimiseerde afschriften van deze beslissingen kunnen verstrekken aan degene die daarbij belang heeft. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO3890, over een met artikel 77 vergelijkbare bepaling uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat de minister over afschriften van de beslissingen beschikt en dat er belang bestaat dat een ieder daarvan kennis kan nemen, doet aan de werking van artikel 77 niet af. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2988. De Afdeling zien geen aanleiding om gebruik te maken van de in artikel 1, eerste lid, van het Zestiende Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden neergelegde mogelijkheid om aan het EHRM een niet-bindend advies te vragen.
Het betoog slaagt niet.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
620