202403386/2/A2.
Datum beslissing: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
ME Vereniging Nederland, gevestigd in Rotterdam,
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Tijdens de zitting op 10 juni 2025 heeft ME Vereniging Nederland verzocht om wraking van staatsraad mr. J.M. Willems (hierna: de staatsraad) als lid van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak nr. 202403386/1/A2.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 19 juni 2025, waar ME Vereniging Nederland, vertegenwoordigd door [gemachtigde], in Rotterdam, digitaal is verschenen.
De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een rechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid of partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
Verzoek om wraking
2. Verzoekster heeft, samengevat, aan haar verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat, als gevolg van de gang van zaken op de zitting van 10 juni 2025, de staatsraad bij haar de indruk heeft gewekt vooringenomen te zijn. Zij betoogt dat de staatsraad onvoldoende aandacht aan de zaak heeft besteed en niet oplossingsgericht heeft gehandeld door de zitting af te ronden, terwijl het geschil volgens haar groter is dan tijdens de bespreking aan de orde was gesteld. Verzoekster had nog uren nodig om aan te kunnen voeren wat zij relevant vindt. Volgens haar is er onvoldoende rekening gehouden met haar schriftelijke verzoek voorafgaand aan de zitting op 10 juni 2025 dat haar vertegenwoordiger medische complicaties heeft en dat het geschil niet met een enkele zitting kan worden afgedaan. Bovendien vindt zij dat de staatsraad onvoldoende kritische vragen heeft gesteld aan verweerder en ook onvoldoende heeft doorgevraagd.
Schriftelijke reactie staatsraad
3. De staatsraad heeft in de schriftelijke reactie onder meer te kennen gegeven dat zij de zitting heeft willen benutten om duidelijkheid over bepaalde stukken te krijgen en te geven. Dat niet alle stukken aanleiding gaven tot vragen of bespreking op de zitting, betekent volgens de staatsraad niet dat daaraan geen belang toekomt. Bovendien heeft de staatsraad aangegeven dat verzoekster niet is belet om naar voren te brengen wat zij van belang vond. De staatsraad heeft er wegens het bewaken van de zittingsregie wel op gewezen dat er enige begrenzing in de tijd was omdat de geplande zittingstijd op dat moment nog een kwartier duurde en er een volgende zaak stond gepland.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
4. Dat verzoekster het gevoel had dat onvoldoende aandacht aan de zaak is besteed, dat er onvoldoende is doorgevraagd en dat de staatsraad niet oplossingsgericht was, leveren geen aanwijzingen op voor (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid. De Afdeling wijst erop dat de vraagstelling door de staatsraad tijdens de behandeling op een zitting vooral is bedoeld voor opheldering van wat de Afdeling nog niet duidelijk is. Het oordeel van de rechter over een zaak is gebaseerd op het procesdossier en wat op zitting is besproken. Als bepaalde onderwerpen niet zo uitgebreid op zitting worden behandeld als een partij wenselijk vindt, wil dat dus niet zeggen dat die niet worden betrokken bij het oordeel van de rechter. Daaruit blijkt niet van vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraad. Verder blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 10 juni 2025 dat de staatsraad voldoende tijd en gelegenheid heeft gegeven aan verzoekster om haar standpunten over het geschil naar voren te brengen en toe te lichten. Dat verzoekster geen reactie heeft ontvangen op haar brief van 30 mei 2025 over de medische complicaties van de vertegenwoordiger van verzoekster en het verzoek om de zaak niet in één enkele zitting af te handelen is ongelukkig, maar dit duidt niet op vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraad. Daarnaast is niet gebleken dat de staatsraad tijdens de zitting geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische complicaties van de vertegenwoordiger van verzoekster.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande bestaan geen gronden voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek om wraking wordt afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Toonen, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Toonen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
979