ECLI:NL:RVS:2025:2734

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
202400216/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Fort de Pol, Zutphen en de gevolgen voor de woon- en leefklimaat van appellanten

Op 18 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Fort de Pol, Zutphen". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de gemeenteraad van Zutphen op 13 november 2023, beoogt de transformatie van een voormalige stortplaats naar een energiepark. Appellanten, bewoners van de omgeving, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor negatieve effecten op hun woon- en leefklimaat. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 29 augustus 2024, waarbij zowel appellanten als de raad van de gemeente Zutphen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998, omdat de gemeenteraad niet bevoegd was om het bestemmingsplan vast te stellen binnen tien jaar na de vaststelling van een eerder inpassingsplan door de provinciale staten van Gelderland. Dit inpassingsplan had betrekking op de gronden waar het bestemmingsplan op is gebaseerd. De Afdeling heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard en het besluit van de gemeenteraad vernietigd. Tevens is de raad opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de nodige aanpassingen te verwerken.

De uitspraak heeft ook gevolgen voor de proceskosten en het griffierecht, waarbij de raad is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten en het terugbetalen van te veel betaald griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met bestaande inpassingsplannen en de geldende wetgeving.

Uitspraak

202400216/1/R4.
Datum uitspraak: 18 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen, gevestigd of wonend in [woonplaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Zutphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Fort de Pol, Zutphen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 29 augustus 2024, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], beiden bijgestaan door mr. drs. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en ing. [gemachtigde] en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. Tonen en ing. B. Hermsen, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting het Waterschap Rijn en IJssel en IJsselwind B.V., beide vertegenwoordigd door mr. E.M.N. Noordover, advocaat in Amsterdam, bijgestaan door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (hierna: Ow) en de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: Iw Ow) in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Iw Ow blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan.
1.1.    Het ontwerpplan is op 23 maart 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en de Elektriciteitswet 1998, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De raad beoogt met het bestemmingsplan dat hij bij besluit van 13 november 2023 heeft vastgesteld, de planologische situatie voor de transformatie van het gebied Fort de Pol - een voormalige stortplaats - naar een energiepark te regelen. Het plangebied valt voor een aanzienlijk deel samen met het plangebied van het bij besluit van 16 november 2022 door provinciale staten van Gelderland vastgestelde inpassingsplan "Windpark IJsselwind Zutphen" (hierna: het inpassingsplan), voor zover het betrekking heeft op de bij windturbine 3 bijbehorende vrijwaringszone en veiligheidszone. De Afdeling heeft over het inpassingsplan geoordeeld in de uitspraak van vandaag in zaak nr. 202300108/1/R4 (ECLI:NL:RVS:2025:2677). Het meest westelijke deel en de zuidelijke rand van het plangebied van het bestemmingsplan zijn reeds voorzien van zonnepanelen en een windturbine, die met dit plan worden geconserveerd. Voor het resterende deel van het plangebied van het bestemmingsplan, dat goeddeels samenvalt met het plangebied van het inpassingsplan, wordt met dit plan een nieuw zonnepark mogelijk gemaakt.
2.1.    [appellante] en anderen kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan. Zij vrezen voor negatieve effecten voor hun woon- en leefklimaat.
2.2.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling van het beroep
3.       De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende.
3.1.    Provinciale staten hebben het inpassingsplan vastgesteld met toepassing van artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998, bezien in samenhang met artikel 3.26, eerste lid, van de Wro. Ingevolge het eerste lid, laatste volzin, van artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 is de raad voor de duur van tien jaren na de vaststelling van het inpassingsplan niet bevoegd voor die gronden een bestemmingsplan vast te stellen. Zoals uit overweging 2 hiervoor volgt, heeft de raad het bestemmingsplan binnen een jaar na de vaststelling van het inpassingsplan voor die gronden, voor zover het de bij windturbine 3 bijbehorende vrijwaringszone en veiligheidszone betreft, vastgesteld. Dat betekent dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre onbevoegd door de raad is genomen.
Conclusie
4.       Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het plangebied overeenkomt met de gronden waarvoor het inpassingsplan is vastgesteld, is genomen in strijd met artikel 9e, eerste lid, laatste volzin, van de Elektriciteitswet 1998. Het beroep van [appellante] en anderen is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.
5.       De Afdeling ziet evenwel vanwege de onderlinge samenhang tussen de plandelen die in strijd met artikel 9e, eerste lid, laatste volzin, van de Elektriciteitswet 1998, zijn vastgesteld en de overige plandelen aanleiding om het gehele plan te vernietigen. De vernietiging van de plandelen die in strijd met artikel 9e, eerste lid, laatste volzin, van de Elektriciteitswet 1998 zijn vastgesteld, hebben immers mogelijk gevolgen voor de opzet van het gehele plan. De Afdeling komt om deze reden verder niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
6.       De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.
7.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, zijn op een eventueel nieuw te nemen besluit de Ow en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels van toepassing. Dat houdt onder meer in dat niet meer kan worden teruggevallen op het vóór 1 januari 2024 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan, omdat in het ontwerpbestemmingsplan geen regels zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Ter voorlichting van partijen wijst de Afdeling nog op het volgende. In artikel 4.105, eerste lid, van de Iw Ow is bepaald dat in een omgevingsplan door de raad geen regels worden gesteld die in strijd zijn met een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 van de Wro. Verder is in artikel 4.105, derde lid, van de Iw Ow bepaald dat dit eerste lid van toepassing is tot tien jaar na de vaststelling van het inpassingsplan, of korter, als in het inpassingsplan een termijn is gesteld als bedoeld in artikel 3.26, vijfde lid, van de Wro. In de uitspraak van vandaag in zaak nr. 202300108/1/R4 (ECLI:NL:RVS:2025:2677) is onder 99.3 overwogen dat gelet op het derde lid van artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 artikel 3.26, vijfde lid, van de Wro niet van toepassing is op het inpassingsplan dat op grond van artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 is vastgesteld. Dat betekent dat in dit geval door de raad tot tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan in het omgevingsplan van de gemeente Zutphen geen regels mogen worden gesteld die in strijd zijn met dat inpassingsplan.
Proceskosten en griffierecht
8.       De raad moet de proceskosten vergoeden.
9.       De Afdeling ziet verder aanleiding om het door [appellante] en anderen te veel betaalde griffierecht terug te betalen. Omdat de Afdeling uitgaat van een hoger beroep en niet van een beroep, waren zij griffierecht tot een bedrag van € 371,00 verschuldigd in plaats van een bedrag van € 559,00.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zutphen van 13 november 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Fort de Pol, Zutphen";
III.      draagt de raad van de gemeente Zutphen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening;
IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Zutphen tot vergoeding van bij [appellante] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V.      gelast dat de raad van de gemeente Zutphen aan [appellante] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 371,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI.     verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] en anderen het door hen teveel betaalde griffierecht ten bedrage van € 188,00 voor de behandeling van het beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Lammers, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Lammers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025
890-980
BIJLAGE
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.26
1 Indien sprake is van provinciale belangen kunnen provinciale staten, de betrokken gemeenteraad gehoord, voor de daarbij betrokken gronden een inpassingsplan vaststellen.
[…]
5 De gemeenteraad is vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop dat inpassingsplan betrekking heeft. De bedoelde bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt.
[…]
Elektriciteitswet 1998
Artikel 9e
1 Provinciale staten zijn bevoegd voor de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, gronden aan te wijzen en daarvoor een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. De gemeenteraad is voor de duur van tien jaren na de vaststelling van het inpassingsplan niet bevoegd voor die gronden een bestemmingsplan vast te stellen.
[…]
3 Artikel 3.26, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is van overeenkomstige toepassing. Artikel 3.26, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is niet van toepassing.
[…]
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.105. (geen belemmering provinciaal inpassingsplan)
1 In het omgevingsplan worden door de gemeenteraad en het dagelijks bestuur van het waterschap geen regels gesteld die in strijd zijn met het inpassingsplan, bedoeld in artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening.
[…]
3 Het eerste lid is van toepassing tot tien jaar na de vaststelling van het inpassingsplan, of korter, als in het inpassingsplan een termijn is gesteld als bedoeld in artikel 3.26, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
[…]