ECLI:NL:RVS:2025:2727

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
202404446/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afgifte Nederlands kentekenbewijs voor omgebouwd voertuig na Brexit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 5 juni 2024 het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Dienst Wegverkeer (RDW) ongegrond verklaarde. De RDW had op 20 januari 2022 de aanvraag van [appellant] om afgifte van een Nederlands kentekenbewijs buiten behandeling gesteld, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De zaak draait om de status van een Suzuki, die door [appellant] in 2015 naar het Verenigd Koninkrijk was overgebracht en daar was omgebouwd tot een amfibievoertuig. Na de Brexit wordt het voertuig als afkomstig van buiten de EU beschouwd, wat invloed heeft op de registratie in Nederland. De RDW stelde dat voor registratie een vervolgonderzoek noodzakelijk was, wat [appellant] niet had laten uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat de RDW terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat [appellant] niet aan de vereisten voldeed. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de RDW ten onrechte het voertuig als Brits had aangemerkt en dat de eerdere goedkeuring door de RDW in 2017 niet was komen te vervallen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de RDW onvoldoende had gemotiveerd waarom het voertuig niet voldeed aan de toelatingseisen en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De RDW moet nu een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [appellant].

Uitspraak

202404446/1/A2.
Datum uitspraak: 18 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2024 in zaak nr. 23/1858 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft de RDW een aanvraag van [appellant] om afgifte van een Nederlands kentekenbewijs buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 8 februari 2023 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2025, waar [appellant] en de RDW, vertegenwoordigd door mr. J. Choufoer-van der Wel en A. Peters, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het in deze zaak toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] is eigenaar van een voertuig. Hij heeft dat voertuig, een Suzuki met een Nederlands kentekenbewijs met het bouwjaar 2007, in 2015 naar het Verenigd Koninkrijk overgebracht en daar laten ombouwen tot een amfibievoertuig. Sindsdien heeft het voertuig, zoals blijkt uit het registratiecertificaat van 1 februari 2017, een chassis en carrosserie van de Britse autofabrikant Dutton en een Brits kentekenbewijs.
[appellant] heeft het voertuig naar Nederland overgebracht, waarna het op 28 november 2017 door de RDW technisch is goedgekeurd en hij een aanvraag om afgifte van een Nederlands kentekenbewijs heeft ingediend. Bij besluit van 10 december 2018 heeft de RDW deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat [appellant] de Belasting voor Personenauto’s en Motorrijwielen (hierna: BPM) niet binnen de daarvoor gestelde termijn had voldaan.
3.       In november 2021 heeft [appellant] opnieuw verzocht om een keuring en afgifte van een Nederlands kentekenbewijs. Bij e-mail van 25 november 2021 heeft de RDW [appellant] medegedeeld dat voor de afgifte van een kentekenbewijs een vervolgonderzoek noodzakelijk is. Omdat [appellant] dat onderzoek niet heeft laten verrichten, heeft de RDW, bij besluit van 20 januari 2022, de aanvraag buiten behandeling gesteld. In het besluit van 8 februari 2023 heeft de RDW uiteengezet dat een vervolgonderzoek noodzakelijk is, omdat het voertuig uitsluitend in Nederland kan worden geregistreerd, als het aan de datum van eerste toelating van 1 februari 2017 gerelateerde individuele toelatingseisen voldoet. Ook is een vervolgonderzoek noodzakelijk, omdat het voertuig wordt gezien als van buiten de Europese Unie (hierna: de EU). Dit is het gevolg van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de EU en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 3841/01 (hierna: het Terugtrekkingsakkoord), en Verordening (EU) 2019/26 van het Europees Parlement en de Raad van 8 januari 2019 tot aanvulling van de typegoedkeuringswetgeving van de Unie in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie (hierna: Verordening (EU) 2019/26). Voor een inschrijving in het Nederlandse kentekenregister en afgifte van een kentekenbewijs is daarom een vervolgonderzoek noodzakelijk, aldus de RDW.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft zich aangesloten bij het standpunt van de RDW dat het voertuig niet als een Nederlands voertuig kan worden gezien. Weliswaar is het voertuig in 2017 onderzocht en goedgekeurd, maar dat heeft niet geleid tot afgifte van een Nederlands kentekenbewijs, omdat die goedkeuring is komen te vervallen. [appellant] heeft de inschrijving van het voertuig namelijk niet afgerond door de BPM niet te betalen.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat de RDW de aanvraag van [appellant] van november 2021 buiten behandeling heeft mogen stellen. Voor die aanvraag was het noodzakelijk om het voertuig opnieuw te laten beoordelen en dat is niet gebeurd. De RDW heeft zich in dit verband op het standpunt mogen stellen dat het voertuig inmiddels, als gevolg van de Brexit per 31 januari 2020, moet worden gezien als afkomstig van buiten de EU. Uit het als gevolg van de Brexit opgestelde overgangsrecht blijkt niet dat deze vaststelling van de RDW onjuist is. Dat het voertuig is opgebouwd uit onderdelen van een Suzuki uit 2007 met een Nederlands kenteken, dat het  in de huidige staat in 2017 is goedgekeurd en dat het in Nederland al meerdere jaren WA-verzekerd is, maakt dit oordeel niet anders. Het voertuig heeft in de huidige staat immers nooit een Nederlands kenteken gekregen. Het komt voor rekening en risico van [appellant] dat het voertuig als gevolg van de Brexit alsnog moet voldoen aan de toelatingseisen voor voertuigen van buiten de EU. Overigens is het vervolgonderzoek volgens de RDW niet alleen om die reden noodzakelijk. Het voertuig moet ook voldoen aan de datum van eerste toelating van 1 februari 2017 gerelateerde individuele toelatingseisen.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van de Wegenverkeerswet, hij in deze geen discretionaire bevoegdheid heeft om in het voordeel van [appellant] af te wijken van de wettelijke bepalingen.
Hoger beroep
5.       [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij betoogt in hoger beroep, samengevat weergegeven, het volgende.
Hoewel het voertuig oorspronkelijk uit 2007 dateert, heeft de RDW het ten onrechte als een nieuw voertuig aangemerkt. Ook heeft de RDW, zonder verwijzing naar specifieke wetgeving, het voertuig ten onrechte als een Brits voertuig aangemerkt. Uit het Terugtrekkingsakkoord en Verordening (EU) 2019/26 blijkt niet van een concrete wettelijke basis die deze classificatie van het voertuig ondersteunt. Het voertuig is in 2017 geïmporteerd en gekeurd door de RDW, waarmee de feitelijke importhandeling formeel is afgerond. Uit het Terugtrekkingsakkoord en Verordening (EU) 2019/26 valt niet af te leiden dat bij registratie van een andere voertuigcategorie is vereist dat wordt teruggegaan naar het oorspronkelijke land van registratie. Bovendien was het chassisnummer van het voertuig al bekend bij de RDW, wat betekent dat de RDW op de hoogte was van de eerdere import van het voertuig, aldus [appellant].
Oordeel van de Afdeling
5.1.    Niet in geschil is dat het voertuig op 28 november 2017 voldeed aan de technische vereisten voor de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs. Dat de RDW, bij besluit van 10 december 2018, de aanvraag om afgifte van een Nederlands kentekenbewijs voor het voertuig buiten behandeling heeft gesteld, neemt niet weg dat de RDW, daaraan voorafgaand, het voertuig heeft goedgekeurd. Dat deze keuring uiteindelijk niet heeft geleid tot een afgifte van een Nederlands kentekenbewijs, brengt niet met zich dat aan deze keuring geen betekenis meer toekomt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de RDW onvoldoende gemotiveerd dat het voertuig niet voldoet aan de datum van eerste toelating van 1 februari 2017 gerelateerde toelatingseisen.
Het betoog slaagt in zoverre.
5.2.    In artikel 22, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is bepaald dat een individuele goedkeuring, die is afgegeven door een goedkeuringsinstantie van een andere lidstaat van de EU, door de RDW wordt gelijkgesteld met een nationale individuele goedkeuring, als wordt voldaan aan de voor gelijkstelling gestelde voorwaarden in de betreffende EU-verordening in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen.
De in deze bepaling bedoelde verordening is Verordening (EU) 2018/858. In artikel 46, tweede lid, van deze verordening is bepaald dat als  een aanvrager een voertuig waarvoor een nationale individuele goedkeuring is verleend, in een andere lidstaat op de markt wenst aan te bieden, wenst te registreren of in gebruik wenst te nemen, de lidstaat die de goedkeuring heeft verleend, de aanvrager op diens verzoek een verklaring verstrekt met de technische voorschriften op basis waarvan het voertuig is goedgekeurd. In artikel 46, derde lid, van deze verordening is bepaald dat wanneer een lidstaat een individuele goedkeuring voor een voertuig heeft verleend, een andere lidstaat de verkoop, de registratie of het in het verkeer brengen ervan toestaat, tenzij die lidstaat redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de toepasselijke alternatieve voorschriften op basis waarvan het voertuig is goedgekeurd, niet gelijkwaardig zijn aan zijn eigen voorschriften of dat het voertuig niet aan die voorschriften voldoet.
5.3.    Het Verenigd Koninkrijk heeft de EU als gevolg van de Brexit per 31 januari 2020 verlaten. Dat neemt niet weg dat de individuele goedkeuring voor het voertuig, zoals blijkt uit het registratiecertificaat, op 1 februari 2017 is verleend toen het Verenigd Koninkrijk nog lid van de EU was. Daarom gaat het om een individuele goedkeuring die is afgegeven door een goedkeuringsinstantie van een andere lidstaat. De latere terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU maakt dat niet anders. Voor dit oordeel vindt de Afdeling steun in het arrest van het Hof van Justitie van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:845, overweging 44, en de daar aangehaalde conclusie van advocaat-generaal De la Tour van 7 mei 2024, ECLI:EU:C:2024:385, overwegingen 45 en 46. Uit het voorgaande volgt dat de RDW rekening had moeten houden met de individuele goedkeuring voor het voertuig die door het Verenigd Koninkrijk is verleend. Zonder nadere toelichting, die vooralsnog ontbreekt, valt niet in te zien waarom het voertuig als gevolg van de Brexit alsnog moet voldoen aan de toelatingseisen voor voertuigen van buiten de EU. Hierbij is van belang dat de RDW niet heeft gesteld dat hij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de toepasselijke voorwaarden uit het Verenigd Koninkrijk, op basis waarvan het voertuig is goedgekeurd, niet gelijkwaardig zijn aan de eigen voorschriften of dat het voertuig niet aan die voorschriften voldoet. Daarom bevat het besluit van 8 februari 2022 ook op dit punt een motiveringsgebrek.
Het betoog slaagt in zoverre eveneens.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de aangevallen uitspraak. Zij zal doen wat de rechtbank had moeten doen en het beroep gegrond verklaren en het besluit van 8 februari 2023 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrechtspraak (hierna: de Awb) vernietigen. De RDW moet een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] nemen. De Afdeling zal de RDW daartoe een termijn stellen.
Judiciële lus
7.       Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
8.       De RDW hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2024 in zaak nr. 23/1858;
III.      verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de Dienst Wegverkeer van 8 februari 2023 gegrond;
IV.      vernietigt dat besluit;
V.      draagt de Dienst Wegverkeer op om binnen 13 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
VI.     bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII.     gelast dat de Dienst Wegverkeer aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 463,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025
452-1129
Bijlage
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 22
[…]
2. Een nationale typegoedkeuring of -individuele goedkeuring die is afgegeven door een goedkeuringsinstantie van een andere lidstaat van de Europese Unie wordt door de Dienst Wegverkeer gelijkgesteld met een nationale typegoedkeuring of -individuele goedkeuring indien wordt voldaan aan de voor gelijkstelling gestelde voorwaarden in de betreffende EU-verordening in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen.
[…].
Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018, betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd.
Artikel 46
Geldigheid van nationale individuele goedkeuringen van voertuigen
[…]
2.   Indien een aanvrager een voertuig waarvoor een nationale individuele goedkeuring is verleend, in een andere lidstaat op de markt wenst aan te bieden, wenst te registreren of in gebruik wenst te nemen, verstrekt de lidstaat die de goedkeuring heeft verleend, de aanvrager op diens verzoek een verklaring met de technische voorschriften op basis waarvan het voertuig is goedgekeurd.
3.   Een lidstaat staat het op de markt aanbieden, het registreren of het in gebruik nemen op zijn grondgebied toe van een voertuig waarvoor een andere lidstaat overeenkomstig artikel 45 een nationale individuele goedkeuring van een voertuig heeft verleend, tenzij die lidstaat redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de toepasselijke alternatieve voorschriften op basis waarvan het voertuig is goedgekeurd, niet gelijkwaardig zijn aan zijn eigen voorschriften of dat het voertuig niet aan die voorschriften voldoet.
[…].