ECLI:NL:RVS:2025:2716

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
202305606/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Watergeuskade in Leiden met betrekking tot woningbouw en milieueisen

Op 18 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Watergeuskade" in Leiden. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Leiden op 4 juli 2023, voorziet in de realisatie van een woonwerkgebied langs de Trekvliet, met maximaal 350 woningen en 7.000 m2 bedrijvigheid, waarvan 30% sociale huurwoningen. Appellanten, bewoners van de omliggende gebieden, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij onder andere betogen dat het plan niet voldoet aan de Nota van Uitgangspunten en het Beeldkwaliteitsplan. De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 28 februari 2025, waar zowel de appellanten als de raad vertegenwoordigd waren.

De Afdeling heeft in haar tussenuitspraak geoordeeld dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het aantal parkeerplaatsen voor de bewoners is vastgesteld op nul, en dat er onvoldoende is onderbouwd dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeerhinder. Daarnaast is er onvoldoende zorg besteed aan het waarborgen van een aanvaardbaar windklimaat bij de woningen van de appellanten. De raad is opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak de gebreken in het besluit te herstellen en de uitkomst aan de Afdeling en de andere partijen mee te delen. De einduitspraak zal later worden gedaan over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

202305606/1/R3.
Datum uitspraak: 18 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend in Leiden,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend in Leiden,
3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend in Leiden,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Leiden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Watergeuskade" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 februari 2025, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. E. Erkamp, rechtsbijstandverlener, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], vertegenwoordigd door mr. E. Erkamp, voornoemd, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en de raad, vertegenwoordigd door M.W.T. Staverman, bijgestaan door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting [partij A] en [partij B], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], ir. F.J. Sprunken, [gemachtigde B] en [gemachtigde C], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 3 februari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Omschrijving plan en omgeving
2.       Het plan voorziet in de realisatie van een woonwerkgebied langs de Trekvliet, met maximaal 350 woningen en 7.000 m2 bedrijvigheid. Van die woningen moet 30% bestaan uit sociale huurwoningen. De nieuwbouw bestaat uit vier gebouwen in een groene parkachtige omgeving, met openbare, groene kade langs de Trekvliet. De bestaande bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt. De Trekvliet ligt aan de westzijde van het plangebied. De Zoeterwoudseweg aan de oostzijde.
Appellanten wonen allen tegenover het plangebied. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] wonen op het adres [locatie 1], op de hoek van de Tomatenstraat en de Zoeterwoudseweg. [appellant sub 1] woont op het adres [locatie 2]. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wonen op het adres [locatie 3].
Intrekkingen
3.       Op de zitting hebben [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] de beroepsgronden over de aanzichtstudie en de parkeernorm ingetrokken.
Nota van Uitgangspunten, Beeldkwaliteitsplan en amendementen
4.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan niet voldoet aan de Nota van Uitgangspunten (hierna: NvU) van 30 oktober 2019, de daarbij bijbehorende amendementen en het Beeldkwaliteitsplan van januari 2022. Zij voeren aan dat in de NvU en het Beeldkwaliteitsplan een specifieke keuze is gemaakt met een opzet voor twee semi-gesloten bouwblokken met binnenhoven die zich openen naar de Trekvliet. In de NvU is weergegeven dat tussen en aan weerszijden van de binnenhoven grote doorzichten bestonden in de richting van de Trekvliet. In het bestemmingsplan zijn echter meer bouwvlakken met kortere tussenafstanden opgenomen. In amendement A 19.0135/01 behorend bij de NvU is het aantal woningen bepaald op circa 300. Het plan maakt in strijd daarmee 17% meer woningen mogelijk. Ook bepaalt het amendement dat de in totaal 37.000 m2 aan BVO in het plangebied ook de BVO voor autoparkeerplaatsen omvat. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat de raad heeft willen voorkomen dat het aantal woningen afneemt bij het voldoen aan het maximum aan BVO voor wonen en bedrijvigheid en dat daarom het plan nu in een ondergrondse parkeerruimte voorziet. Het gevolg is dat er nu in meer massa is voorzien, terwijl het amendement erop ziet om ook de massa te beperken.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen verder dat amendement A 19.0135/05 is geschonden. Zij voeren aan dat de bouwvlakken kunnen worden opgeschoven naar de Trekvliet en dat het amendement daarvoor ook de gelegenheid bood. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wijzen erop dat de vorige ontwikkelaar bereid was om een smallere kade aan de kant van de Trekvliet te realiseren. De openbare kade ter hoogte van het hele zuidelijke deel van het plangebied is bovendien nog breder dan de NvU voorschrijft, namelijk tot meer dan 13 m. Ook in dit opzicht wordt dus niet voldaan aan de randvoorwaarden uit de NvU.
Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] had de raad voorts uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, zorgvuldigheid en een evenredige belangenafweging moeten onderzoeken of in afwijking van de richtafstanden uit de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) het opschuiven van de bouwvlakken naar de Trekvliet mogelijk was. Het opschuiven van de bouwvlakken leidt volgens hen niet tot een beperking van de activiteiten van de bestaande of nieuwe bedrijven op het bedrijventerrein.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren tot slot aan dat de raad akoestisch onderzoek had moeten uitvoeren naar de exacte geluidbelasting vanwege het bedrijventerrein bij de woningen in het plangebied.
4.1.    De raad stelt dat in de vastgestelde NvU als randvoorwaarde is vermeld dat het plan ruimte biedt "voor circa 300 tot 400 woningen". Daaraan wordt met een maximum van 350 woningen voldaan. Het aantal bouwvlakken is van twee naar vier verhoogd, zodat er een vrijere opzet ontstaat met meer openbare ruimte. Ook ontstaan er meer doorgangen, waardoor wandwerking kan worden tegengegaan en de bebouwing beter bij de bestaande buurt wordt betrokken. Ook houden toekomstige bewoners meer individuele buitenruimte in de vorm van balkons en andere open constructies.
Over het BVO en de parkeerplaatsen stelt de raad dat de kern van het amendement is dat binnen het programma van 30.000 m2 BVO voor wonen en 7.000 m2 voor bedrijvigheid, tevens de ruimte voor de parkeerplaatsen valt. In de raadsvergadering heeft het college kenbaar gemaakt dat dit ziet op de parkeerruimte die boven maaiveld wordt gerealiseerd. Parkeergelegenheid die onder maaiveld wordt gerealiseerd, valt niet onder het maximale programma boven maaiveld. Het plan is met dit uitgangspunt verder uitgewerkt. Door het parkeren grotendeels ondergronds te realiseren ontstaan er geen blinde gevels.
Over de afstand tot het bedrijventerrein stelt de raad dat kan worden afgeweken van de VNG-richtafstanden als daarvoor aanleiding bestaat. Volgens de raad is die aanleiding er niet. Het plan voorziet in het toevoegen van een groene openbare ruimte aan de westzijde van het plangebied en daarom is enige afstand tussen de Trekvliet en de nieuwe bebouwing wenselijk. Daardoor wordt de Trekvliet toegankelijker. Daarnaast is aan de oostkant de afstand tussen de nieuwe bebouwing en de bebouwing aan de Zoeterwoudseweg minimaal 27 m. De nieuwe bebouwing volgt de rooilijn van de bestaande bebouwing aan de overzijde van de Zoeterwoudseweg. Daarmee wordt ook aan de gestelde uitgangspunten voldaan, aldus de raad. Verder heeft de raad gesteld dat hij de bestaande bedrijven niet wenst te beperken.
4.2.    In het raadsvoorstel 19.0135 is vermeld dat het doel van de NvU is: "Vaststelling van de hoofdkaders voor de herontwikkeling van de Watergeuskade, vooruitlopend op de besluitvorming van het bestemmingsplan in de gemeenteraad." De raad heeft de NvU vastgesteld bij besluit van 17 december 2019.
Amendement A 19.0135/01 luidt: "Besluit om 1-a van het raadsvoorstel RV 19.0135 als volgt op te nemen: een programma uitgaande uit van ca. 300 woningen met een maximum van 30.000 m2 bruto vloeroppervlak (BVO) en ca. 7.000 m2 bruto vloeroppervlak (BVO) commerciële ruimte; Dit is inclusief de BVO voor autoparkeerplaatsen van maximaal de vigerende parkeernorm. "Het amendement heeft als onderwerp "passend in de wijk". In de toelichting op het amendement is beschreven dat aan de hoogbouwvisie moet worden voldaan en dat niet alleen de hoogte maar ook de totale massa moet worden bijgesteld. Dat kon volgens de toelichting door de BVO voor parkeren ook mee te nemen.
4.3.    In de NvU is vermeld dat het project circa 300 tot 400 woningen omvat. Verder is als randvoorwaarde vermeld: "Het totale woonprogramma bedraagt circa 30.000 m2 (300 - 400 woningen)". In het amendement is voorgesteld om op te nemen dat het moet gaan om een programma uitgaande van circa 300 woningen. In de toelichting erop is vermeld dat er "nog steeds 300 - 350 woningen mogelijk zijn". Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan wat betreft het aantal woningen in afwijking van de NVU en het bijbehorende amendement is vastgesteld.
Over het vergroten van het aantal bouwvlakken overweegt de Afdeling dat de raad overtuigend heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van het uitgangspunt in de NvU en het Beeldkwaliteitsplan. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, gezien de door hem gegeven motivering, het plan uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening zo niet heeft mogen vaststellen.
Wat het BVO en de parkeergarage betreft ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat gelet op het doel van het amendement in afwijking van de letterlijke tekst daarvan de parkeergelegenheid onder het maaiveld buiten de maximale BVO van - opgeteld - 37.000 m2 valt.
Wat de afstanden tot de bedrijven betreft heeft de raad zich gebaseerd op een quickscan van Kuiper Compagnons, gedateerd 28 september 2021. De conclusie daarin is dat uit een inventarisatie van de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied blijkt dat enkele bestemmingen dan wel bedrijven een richtafstand kennen die tot in het plangebied reikt, en daardoor een aandachtspunt vormen. Uit nadere analyse blijkt ofwel dat de betreffende richtafstand niet over het bouwplan valt, ofwel dat in werkelijkheid sprake is van een lagere milieucategorie, waardoor de feitelijke richtafstand niet tot het bouwplan reikt. Ook is in alle gevallen toekomstige bedrijvigheid met hogere milieucategorie uitgesloten of niet reëel. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt zodoende geen belemmering voor de ontwikkeling, aldus het rapport.
De Afdeling overweegt dat aan de richtafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan. De Afdeling overweegt verder dat de raad weliswaar gemotiveerd kan afwijken van de richtafstanden die in de VNG-brochure zijn aanbevolen, zoals door [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bepleit in hun betoog om de woningen dichter bij de bedrijven mogelijk te maken, maar in dit geval heeft de raad voldoende gemotiveerd waarom uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening er geen noodzaak was om de afstand tussen de bouwvlakken en de bedrijven aan de andere zijde van de Trekvliet te verkleinen. Gelet hierop hoefde de raad evenmin onderzoek te doen naar de precieze geluidbelasting van de bedrijven die nu op het bedrijventerrein ten westen van het plangebied zijn gevestigd.
Dit betoog slaagt niet.
Omgevingsvisie
5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het aantal woningen per hectare binnen het plangebied hoger is dan het maximale aantal van 200, zoals vermeld in de gemeentelijke Omgevingsvisie 2024 (hierna: de Omgevingsvisie) en in de plantoelichting. Ook de toegestane maximale bouwhoogtes in het plan voldoen niet aan de in de Omgevingsvisie genoemde maximale bouwhoogtes. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wijzen erop dat volgens de Omgevingsvisie gemengd gebied bestaat uit laagbouw en middelhoogbouw (20 tot 30 m) die elkaar afwisselen met incidenteel gebouwen tot 40 m hoog. Het plan voldoet daar niet aan. De vier woontorens hebben namelijk van noord naar zuid maximale bouwhoogten van 32, 32, 22 en 40 meter. Nu het plangebied ook nog veel bouwmassa bevat, neemt de verdichting te grote vormen aan.
5.1.    In de Omgevingsvisie is de verdichtingsnorm van maximaal 200 woningen per hectare niet vermeld. In de plantoelichting is vermeld dat enkele potentiegebieden zijn aangewezen, waaronder Cronesteyn. Voor deze potentiegebieden wordt volgens de plantoelichting een verdichting voorzien, met nieuwe stedelijke milieus tot 200 woningen per hectare. Niet in geschil is dat binnen het plangebied het aantal woningen per hectare hoger is dan 200. Op de zitting heeft de raad verduidelijkt dat het potentiegebied groter is dan alleen het nu aan de orde zijnde plangebied. Binnen dit potentiegebied is de dichtheid minder dan 200 woningen per hectare. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben dit niet overtuigend bestreden.
Verder is in de Omgevingsvisie met betrekking tot hoogbouw vermeld: "Gemengd gebied en hoofdroutes: De naoorlogse gebieden met strokenverkaveling kenmerken zich door meer variatie in bouwhoogtes. Laagbouw en middelhoogbouw (20 - 30 m) wisselen elkaar hier af. Incidenteel kunnen hier gebouwen tot 40 meter gebouwd worden." De Afdeling overweegt dat het mogelijk maken van bebouwing die, voor wat betreft de middelhoogbouw, 2 m hoger is dan in de Omgevingsvisie is vermeld, niet een zo grote overschrijding is, dat de raad het plan niet had mogen vaststellen.
Het betoog dat het plan in strijd is met de Omgevingsvisie slaagt gelet op het voorgaande daarom niet.
Verkeer en parkeren
6.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben betoogd dat het plan verkeershinder en parkeerhinder zal veroorzaken. In hun beroepschrift noch op de zitting hebben zij de beroepsgrond over verkeershinder voldoende concreet gemaakt. De Afdeling zal daarom hierna enkel op de aangevoerde gronden over parkeerhinder ingaan.
Parkeerplekken voor de sportschool
7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de raad bij het berekenen van de parkeerbehoefte niet is uitgegaan van de maximale invulling van het plan. Zo is van een te lage parkeernorm voor sportscholen uitgegaan. De gekozen norm van 2,9 parkeerplekken per 100 m2 hoort bij de functie fitnessstudio/sportschool. Planologisch bestaat de mogelijkheid om een sportschool van meer dan 1.500 m2 te realiseren, waar sport aan zowel groepen als individuen wordt aangeboden. In dat geval moet worden uitgegaan van een fitnesscentrum, waarvoor een norm van 3,9 parkeerplekken per 100 m2 geldt. Aangezien bovengrondse parkeervoorzieningen niet zijn toegestaan en de ondergrondse parkeervoorzieningen gelimiteerd zijn tot 144 plekken, kunnen er geen nieuwe parkeerplaatsen worden gecreëerd op het moment dat er toch te weinig plek in de garage blijkt te zijn, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B].
7.1.    De raad stelt dat door Spark een parkeeronderzoek is uitgevoerd. In een memo van 29 juli 2022 zijn de resultaten beschreven. Daarin is bij de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van de mogelijkheid om binnen het plangebied een sportschool te realiseren. Voor de functie fitnessstudio/sportschool wordt volgens de raad een parkeernorm van 2,9 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO aangehouden. De raad stelt dat de functie "fitnessstudio/sportschool" het meest overeenkomt met de mogelijkheid die het plan biedt om ter plaatse een "sportschool" te realiseren. Er is volgens hem geen reden om in afwijking daarvan uit te gaan van de functie "fitnesscentrum".
7.2.    De Afdeling overweegt dat de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 (hierna: de Beleidsregels Parkeernormen) geen definitie kennen van een fitnesscentrum of sportschool. In de Beleidsregels Parkeernormen is wel vermeld dat het kan voorkomen dat een functie geen parkeernorm heeft. Dan geldt de parkeernorm voor de meest vergelijkbare functie of de meest recente autoparkeerkencijfers van CROW. In paragraaf 3.5 van de kencijfers van CROW-publicatie 318 is vermeld dat met een sportschool wordt gedoeld op kleinschaligere voorzieningen met een omvang van circa 750 m2 BVO waar voor het grootste deel alleen gebruik gemaakt wordt van fitnessapparaten. Voor een fitnesscentrum is de volgende definitie opgenomen: "Bij een fitnesscentrum gaat het om zogenoemde grotere multifunctionele centra (>1.500 m2 BVO) die een breed pakket aan activiteiten aanbieden. Dit betreft zowel individueel trainen als groepslessen, diverse vormen van fitness zoals cardiofitness, krachttraining, spinning en aerobics, eventueel in beperkte mate aangevuld met wellnessvoorzieningen zoals een sauna of een zonnebank. De nadruk ligt in een fitnesscentrum wel op de sportfunctie." Voor een sportschool is in de CROW-publicatie een parkeerkencijfer van 2,9 genoemd; voor een fitnesscentrum 3,9 geldt.
7.3.    Het plan voorziet in een mogelijkheid voor de realisatie van een sportschool van maximaal 2.500 m2 BVO (artikel 3.3.1, onder c, sub 2, van de planregels). Deze oppervlakte is al 1.000 m2 groter dan de 1.500 m2 die in de CROW-publicatie is vermeld voor fitnessvoorzieningen. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt en gemotiveerd waarom desondanks van het parkeerkencijfer voor sportscholen mag worden uitgegaan. De enkele omstandigheid dat de term "sportschool" wordt gehanteerd in de planregels, kan hieraan niet afdoen. Het plan beperkt de omvang van de sportgelegenheid immers niet tot 750 m2 en staat er niet aan in de weg dat een sportfaciliteit wordt gerealiseerd met een omvang die (nog groter is dan) de omvang die in de CROW-publicatie is omschreven voor fitnesscentra en waarvoor een hoger parkeerkencijfer is opgenomen.
Toepassing van een parkeernorm van 3,9 in plaats van de door de raad gehanteerde norm van 2,9 resulteert bij een maximale invulling van het plan in een overschrijding van het aantal parkeerplekken waarin de parkeergarage voorziet.
De raad heeft gelet op het voorgaande niet onderbouwd waarom is verzekerd dat het plan niet tot parkeeroverlast zal leiden. Het besluit wordt daarom in zoverre niet gedragen door een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
Parkeerplekken bewoners
8.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat ten onrechte enkel de parkeerbehoefte voor bezoekers en voor de bedrijvigheid wordt opgelost. De parkeerbehoefte voor de huurders zelf is ten onrechte te laag ingeschat. De motivering van de raad dat station Lammenschans in de nabijheid ligt en dat de toekomstige bewoners horen tot een doelgroep die geen behoefte heeft aan een eigen parkeerplaats, achten zij onvoldoende. Zo staat er geen regel aan in de weg dat huurders mét een auto of huurders die later besluiten om toch een auto in gebruik te nemen, de woningen betrekken. Voor het parkeren van deze auto's zijn de bewoners aangewezen op het parkeren in de openbare ruimte. Een parkeervergunningenstelsel in de nabijheid van het plangebied waar toekomstige bewoners van worden uitgesloten kan een ontmoediging zijn, maar sluit ook niet uit dat er bewoners zijn die zullen gaan betalen.
Daarnaast geldt het betaald parkeren niet de hele dag en ook niet elke dag. Daarom stellen zij dat ten onrechte niet is onderzocht wat de verwachting is van het aantal potentiële huurders mét auto ondanks de genoemde omstandigheden. Evenmin is gekeken welke parkeerbehoefte eventueel nog in de openbare ruimte kan worden opgevangen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wijzen in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:405.
8.1.    In het parkeeronderzoek is voor de huurwoningen uitgegaan van een parkeernorm van nul parkeerplaatsen. Voor het bepalen van die norm is gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 11, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels Parkeernormen. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag wat betreft parkeren geheel of gedeeltelijk kan afwijken van de parkeereis wanneer de ruimtelijke activiteit is gelegen binnen een betaald parkeren zone, het bezoekersaandeel op eigen terrein gerealiseerd wordt en toekomstige bewoners niet in aanmerking kunnen komen voor een parkeervergunning. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
- de ontwikkeling is gelegen binnen een betaald parkeren zone, als bedoeld in de Parkeerverordening,
- op een loopafstand van minimaal 500 meter tot de dichtstbijzijnde gelegen openbare parkeergelegenheid buiten een betaald parkeren zone,
- en ten minste het bezoekersaandeel van de autoparkeereis op eigen terrein gerealiseerd wordt,
- wanneer het bouwplan gelegen is buiten de gebieden Historische binnenstad en Stationsomgeving, en
- toekomstige bewoners niet in aanmerking kunnen komen voor een bewoners- en/of bezoekersparkeervergunning.
8.2.    De raad stelt dat de dichtstbijzijnde openbare parkeergelegenheid buiten een betaald parkeren zone op ongeveer 1,5 km afstand van het plangebied ligt. Het bouwplan ligt daarnaast niet in de Historische Binnenstad of de Stationsomgeving en toekomstige bewoners komen niet in aanmerking voor een bewoners- en/of bezoekersparkeervergunning. Dit hebben appellanten niet betwist. Evenmin hebben appellanten betwist dat het bezoekersaandeel op eigen terrein wordt gerealiseerd.
8.3.    De raad stelt verder dat in dit geval sprake is van een nieuwbouwfunctie, waarvoor op grond van artikel 3a, eerste lid, van de Parkeerverordening gemeente Leiden 2021 geen parkeervergunningen worden verleend. Doordat bewoners geen parkeervergunning meer kunnen krijgen, is volgens de raad aannemelijk dat de parkeerdruk in de omgeving van het woningbouwproject niet stijgt. Weliswaar kunnen zij eventueel (tegen betaling) op de openbare weg parkeren, maar zij krijgen daarvoor geen vergunning. Mocht de parkeerdruk in de omgeving onevenredig stijgen, dan zijn er meerdere gereedschappen om hierin te sturen. De uitsluiting van toekomstige bewoners van het verkrijgen van een parkeervergunning sluit aan bij de duurzaamheidsvisie van het project. De raad ziet hierin ook geen reden om nader te onderzoeken wat de kans is dat huurders alsnog over een auto beschikken en die in het plangebied of daarbuiten parkeren.
Verder verwijst de raad naar de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1164, waarin de raad om gelijke redenen en op gelijke grondslag is afgeweken van de parkeereis.
8.4.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met zijn verwijzing naar de aanwezigheid in de nabijheid van het plangebied van onder meer station Lammenschans als hoogwaardige openbaar vervoerverbinding, het feit dat toekomstige bewoners niet in aanmerking komen voor een bewoners- of een bezoekersparkeervergunning en de ligging van het plangebied in een zone betaald parkeren waarbij de dichtstbijzijnde openbare parkeergelegenheid buiten een betaald parkeren zone op ongeveer 1,5 km afstand van het plangebied ligt, in dit geval voldoende gemotiveerd dat de parkeernorm voor bewoners naar nul kan worden gereduceerd. Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1164, en van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4624. Over het betoog dat toekomstige bewoners wel in de openbare ruimte zullen gaan parkeren en zullen gaan betalen, overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegezegd dat de effectiviteit van het betaald parkeerregime wordt gemonitord en dat zo nodig maatregelen, zoals uitbreiding van de tijden waarbinnen het betaald parkeren geldt, worden genomen. De argumenten over station Lammenschans en de doelgroep kunnen evenmin slagen, nu deze factoren geen onderdeel zijn van de voorwaarden in artikel 11, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels Parkeernormen.
8.5.    Het voorgaande leidt de Afdeling tot de conclusie dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet tot onaanvaardbare parkeerhinder zal leiden. Het betoog slaagt niet.
Bezonning
9.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] vrezen schaduwhinder. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen dat de Haagse norm voor bezonning, waarvan de raad uitgaat, geen wettelijke basis heeft. Daarnaast betekent de afname van het aantal zonuren op de gevel dat de zonnewarmte waarmee de woning wordt verwarmd, afneemt.
9.1.    De raad stelt dat de gevolgen van het plan op het aspect bezonning zijn getoetst aan de hand van de Haagse bezonningsnorm, die de Afdeling heeft geaccepteerd. In een rapport van 28 juli 2022 zijn de resultaten neergelegd van het bezonningsonderzoek uitgevoerd door Architektenkombinatie. Op grond van deze resultaten kan volgens de raad worden geconcludeerd dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] wordt voldaan aan de Haagse bezonningsnorm.
9.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2545, onder 9.1, kan de raad voor de beoordeling van de gevolgen van bouwmogelijkheden in een bestemmingsplan bij de Haagse bezonningsnorm aansluiten. Volgens het onderzoek wordt aan die norm voldaan. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben de resultaten van het rapport van 28 juli 2022 niet overtuigend bestreden. De raad heeft zich, gelet op de uitkomsten van het bezonningsonderzoek, op het standpunt mogen stellen dat ter plaatse van de woningen van appellanten de afname van zonlicht niet zodanig is, dat het plan niet op deze manier kon worden vastgesteld. Het betoog slaagt niet.
Windhinder
10.     [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen dat het plan onaanvaardbare windhinder bij hun woning met zich zal brengen.
10.1.  De raad stelt dat de DGMR onderzoek heeft gedaan naar de effecten van het plan op de mate van windhinder in de omgeving. Uit dat onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 7 maart 2022, volgt dat deels bij de bestaande bebouwing aan de Tomatenstraat een slecht windklimaat zal ontstaan. Door de uiteindelijke inrichting van het gebied zal de mate van windhinder echter lager uitvallen. Bij het inrichten van de openbare ruimte zijn er volgens de raad voldoende mogelijkheden om het windklimaat te verbeteren, bijvoorbeeld door realisatie van groenvoorzieningen. De raad heeft met een figuur in het verweerschrift inzichtelijk gemaakt dat dergelijke maatregelen kunnen zorgen voor een wezenlijke verbetering van het windklimaat. De raad wijst erop dat met artikel 9.4 van de planregels is gewaarborgd dat in de uitwerking van het plan rekening zal worden gehouden met het windklimaat.
10.2.  Artikel 9.4, onder a, van de planregels luidt: "Een omgevingsvergunning voor bouwen wordt slechts verleend indien:
1. er bij de aanvraag omgevingsvergunning een windhinderonderzoek wordt aangeleverd waarbij windtunnelonderzoek is uitgevoerd en;
2. uit dit onderzoek blijkt dat het windklimaat in de omgeving van het plangebied niet onevenredig verslechtert. Onder onevenredige verslechtering wordt in dit geval verstaan:
Het windklimaat in de openbare ruimte minimaal te voldoen aan windklasse B, voor zover het verblijfsgebied en gebied voor langzaam verkeer betreft;"
Artikel 9.4, onder b, luidt: "Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 9.4 lid a onder 2 voor het toestaan van 1 klasse slechter windklimaat in de betreffende zone indien redelijkerwijs een te grote inspanning wordt geëist van de aanvrager om omgevingsvergunning in verhouding tot het doel dat met het verbod wordt gediend."
10.3.  De raad heeft toegelicht dat door de uiteindelijke indeling van het gebied windklasse C bij de zijgevel van de woning van appellanten moet worden bereikt. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat bij windklasse C op die plek bij de woning geen onaanvaardbare windhinder ontstaat.
De initiatiefnemer heeft verklaard dat voor het openbaar gebied een inrichtingsplan in het kader van de aanvraag om de omgevingsvergunning zal worden opgesteld om dat te bereiken. De gemeente zal na voltooiing van de bouw de openbare ruimte weer in beheer krijgen en onderhouden, aldus de raad.
De Afdeling overweegt dat de specifieke inrichting van het gebied die nodig is om de minimaal vereiste windklasse C bij de zijgevel van de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] te bereiken, zowel wat betreft de realisatie als de instandhouding ervan niet in de planregels is opgenomen. Aldus is in het plan niet geborgd dat daar een aanvaardbaar windklimaat optreedt. Het besluit is daarom in zoverre onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Het betoog slaagt .
Opdracht aan de raad
11.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat is overwogen in 7.3 en 10.3 te motiveren waarom, gelet op de planologische mogelijkheden voor de sportvoorzieningen, in voldoende parkeerplekken is voorzien en het door hen wenselijk geachte windklimaat bij de woning van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] te borgen in de planregels. De raad moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en het gewijzigde besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend maken en meedelen. Het door de raad te nemen gewijzigde besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
12.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Leiden op:
- om binnen twintig weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van wat onder 7.3 en 10.3 is overwogen, de gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Leiden van 4 juli 2023 waarbij het bestemmingsplan "Watergeuskade" is vastgesteld, te herstellen;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en het gewijzigde besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025
361