202406512/1/R1.
Datum uitspraak: 18 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Ens, gemeente Noordoostpolder,
appellant,
en
de raad van de gemeente Noordoostpolder,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Ens, Oost- fase 3" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van [persoon A] en [persoon B] tegen dit besluit afgesplitst van de behandeling van het beroep in zaak nr. 202406512/1/R1 en voortgezet onder zaak nr. 202406512/4/R1.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant], OVT Ontwikkeling B.V. en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door M. de Jong, is verschenen. Voorts is ter zitting OVT Ontwikkeling, vertegenwoordigd door [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 28 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 80 woningen mogelijk op een locatie direct ten noorden van de kruising tussen de Drietorensweg en de Zuiderringweg in Ens. Het gaat daarbij om twee-onder-één-kapwoningen, vrijstaande woningen, rijwoningen en zogenoemde rug-aan-rugwoningen. In het vorige bestemmingsplan had het plangebied een agrarische bestemming. OVT Ontwikkeling is de initiatiefnemer van het plan.
[appellant] woont aan [locatie] en exploiteert naar zijn zeggen een akkerbouwbedrijf bij zijn woning en op daaraan grenzende gronden. Zijn perceel grenst aan de zuidoostzijde aan het plangebied.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden die niet worden besproken
4. Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van die wet mogen er na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe gronden naar voren worden gebracht.
[appellant] heeft voor het eerst in zijn nadere stuk van 15 april 2025 aangevoerd dat hij als gevolg van het bestemmingsplan geen mest meer zal kunnen uitrijden over zijn perceel en dat het bestemmingsplan voor hem als omwonende onevenredige hinder als gevolg van de bouw van de voorziene woningen tot gevolg zal hebben. De beroepstermijn liep tot en met 27 november 2024 en was op dat moment dus al voorbij. De Afdeling zal deze beroepsgronden daarom buiten beschouwing laten.
Bezichtiging op locatie?
5. [appellant] heeft de Afdeling verzocht om een onderzoek ter plaatse in te stellen. Hij heeft echter niet onderbouwd waarom dit volgens hem noodzakelijk is. Op basis van de gegevens in het dossier acht de Afdeling zich voldoende geïnformeerd. Zij ziet daarom geen aanleiding tot het instellen van een onderzoek ter plaatse.
Wind
6. [appellant] voert aan dat door de voorziene woningbouw zijn landbouwgrond nog meer dan nu al het geval is in de luwte zal komen te liggen. Hierdoor zal de grond volgens hem niet goed kunnen drogen, wat slecht is voor zijn bedrijfsvoering. Daarnaast zal dit volgens hem leiden tot een toename van vocht in zijn woning. Volgens [appellant] heeft de raad aan die belangen te weinig gewicht toegekend.
6.1. Weliswaar is het niet volledig uitgesloten dat [appellant] enige negatieve effecten op zijn bedrijfsvoering zal ondervinden van de voorziene woningen, maar [appellant] heeft zijn stelling dat de voorziene woningen zullen leiden tot een natter perceel niet met gegevens onderbouwd. Daarnaast heeft de raad gemotiveerd dat de meest voorkomende windstroom uit zuidwestelijke richting in de bestaande situatie al grotendeels wordt verstoord door de dorpskern van Ens en het effect van de voorziene woningen naar verwachting daarom beperkt zal zijn. De raad heeft onder deze omstandigheden aan het belang van [appellant] daarom niet meer gewicht hoeven toekennen dan hij heeft gedaan.
Dat de mogelijke afname van wind zal leiden tot meer vocht in de woning van [appellant], acht de Afdeling, mede bij gebrek aan een onderbouwing van die stelling, niet aannemelijk gemaakt. Wat [appellant] aanvoert geeft daarom geen grond voor het oordeel dat de raad daarmee rekening had moeten houden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
7. Het beroep is ongegrond.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025
195-1082