ECLI:NL:RVS:2025:2682

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
202503119/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verzoekers en minister van Asiel en Migratie

Op 13 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een voorlopige voorziening vroegen. De zaak betreft de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 mei 2024. De verzoekers hebben tegen deze afwijzing hoger beroep ingesteld, nadat de rechtbank Den Haag op 27 mei 2025 het beroep van verzoeker 1 gegrond verklaarde en de besluiten van 1 mei 2024 en 20 november 2024 vernietigde, maar het beroep van verzoeker 2 ongegrond verklaarde.

De verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om te bepalen dat verzoeker 2 niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en dat zij opvang en verstrekkingen zou krijgen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep nader onderzoek vereist, waarvoor de huidige procedure zich niet goed leent. Daarom werd er een voorlopige voorziening getroffen. De voorzieningenrechter bepaalde dat verzoeker 2 niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Tevens werd de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers, die op € 907,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die in asielzaken in acht moet worden genomen, vooral wanneer het gaat om de rechten van minderjarige kinderen en de noodzaak van opvang en ondersteuning tijdens juridische procedures.

Uitspraak

202503119/2/V2.
Datum uitspraak: 13 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], mede voor hun minderjarige kinderen
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 27 mei 2025 in zaken nrs. NL24.19513 en NL24.19514 in het geding tussen:
verzoekers
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluiten van 1 mei 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van verzoekers om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij aanvullende besluiten van 20 november 2024 heeft de minister de  besluiten van 1 mei 2024 nader gemotiveerd.
Bij uitspraak van 27 mei 2025 heeft de rechtbank het door verzoeker 1 ingestelde beroep tegen de besluiten van 1 mei 2024 en 20 november 2024 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, bepaald dat de minister een nieuw besluit neemt op de aanvraag van verzoeker 1 met inachtneming van de uitspraak, en het door verzoeker 2 ingestelde beroep tegen de besluiten van 1 mei 2024 en 20 november 2024 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat verzoeker 2 niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       Het hoger beroep vergt nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet goed leent. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.       De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoeker 2 niet wordt uitgezet, totdat op het door verzoekers ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025
992